Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Continuering Uitvoering AWBZ West, Stichting Meavita Woonzorg en Amlin Corporate Insurance
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 20 mei 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:1661

werkneemster/Stichting Continuering Uitvoering AWBZ West, Stichting Meavita Woonzorg en Amlin Corporate Insurance

Werkgever niet aansprakelijk voor ongelukkige val over koffievlek bij trap ziekenhuis. Geen schending zorgplicht en een feit van algemene bekendheid dat er water of andere vloeistoffen op de grond kunnen liggen.

Werkneemster (thans 64 jaar) is vanaf 1 oktober 1990 in loondienst werkzaam geweest voor Stichting Meavita Woonzorg. Op 12 april 2007 is werkneemster tijdens haar werk ten val gekomen op de trap van het verpleeghuis (uitgegleden over een plas gemorste koffie), waarbij zij – naar eerst later is gebleken – haar middenhandsbeentje heeft gebroken. Werkneemster heeft Meavita aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van het ongeval op grond van artikel 7:658 BW. Meavita heeft geen aansprakelijkheid erkend. Meavita is op 9 maart 2009 in staat van faillissement verklaard. HWW heeft het personeel van Meavita in de regio West in dienst genomen met respectering van de opgebouwde anciënniteit. In deze procedure spreekt werkneemster voor haar schade aan: HWW als rechtsopvolgster van Meavita krachtens overgang van onderneming, Amlin als aansprakelijkheidsverzekeraar van Meavita, alsmede de curatoren in het faillissement van Meavita. De kantonrechter heeft geoordeeld dat HWW niet als rechtsopvolgster van Meavita kan worden aangemerkt, dat werkneemster haar vordering jegens Meavita ingevolge artikel 26 FW ter verificatie had moeten aanmelden bij de curatoren, en dat, nu er derhalve niet kan worden vastgesteld of Meavita aansprakelijk is voor de door werkneemster geleden schade, evenmin grond bestaat voor een rechtstreekse vordering van werkneemster jegens Amlin. De kantonrechter heeft daarop de vorderingen van werkneemster afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. Dat de trap regelmatig werd schoongemaakt, staat er echter niet aan in de weg om aan te nemen dat er regelmatig koffie of thee op de trap werd gemorst. De trap werd kennelijk veelvuldig gebruikt en werkneemster heeft een verklaring overgelegd, die is ondertekend door diverse van haar toenmalige collega’s, waarin is vermeld dat er vaak koffie op de trap en op de grond lag. Het hof is echter van oordeel dat, ook als er (veronderstellenderwijs) van uit wordt gegaan dat dit inderdaad het geval was, dit enkele feit onvoldoende is om aan te nemen dat Meavita op dit punt tekort is geschoten in haar zorgplicht. Zoals hierboven is overwogen gaat het hof ervan uit dat de trap regelmatig werd schoongemaakt, en dat als het schoonmaakbedrijf CSU een melding kreeg dat er ergens iets was gemorst dit onmiddellijk werd verwijderd. Hiermee heeft Meavita naar het oordeel van het hof voldaan aan de zorgplicht die redelijkerwijs van haar mocht worden verlangd. Van een schending van artikel 3.11 lid 1 Arbobesluit met betrekking tot de toestand van de werkvloer, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat er desondanks weleens koffie op de grond of op de trap zal hebben gelegen, nu er tussen het moment van het morsen en het verwijderen ervan altijd minimaal een aantal minuten gelegen is, en het bovendien aannemelijk is dat niet iedereen die wat heeft gemorst dit (direct) zal melden. De zorgplicht van Meavita ging echter niet zover dat Meavita zelfstandig en op regelmatige basis het pand (waaronder de trap) moest inspecteren om te onderzoeken of er ergens koffie of thee was gemorst, nog daargelaten dat ook als zij dit wel had gedaan niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat dit het onderhavige ongeval zou hebben voorkomen.  Het hof voegt hieraan in het kader van de zorgplicht van Meavita nog het volgende toe. Het is een feit van algemene bekendheid dat de aanwezigheid van water of een andere vloeistof op de grond (of in dit geval: de trap) gladheid kan veroorzaken. Evenmin aanleiding de schade op grond van artikel 7:611 BW aan Meavita toe te rekenen.