Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 augustus 2014
ECLI:NL:RBAMS:2014:6136
X/Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Met ingang van 8 maart 2010 heeft het UWV aan X een uitkering krachtens de Ziektewet toegekend. Bij besluit van 2 juni 2010 heeft het UWV de uitkering van X geschorst, omdat X zonder bericht van verhindering niet op het spreekuur van de verzekeringsarts was verschenen. X heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 8 oktober 2010 heeft het UWV het bezwaar van X ongegrond verklaard. X heeft het door hem daartegen ingestelde beroep ingetrokken. Ingevolge besluit van 9 november 2010 is de uitkering van X hervat. De uitkering over de periode van 2 juni 2010 tot 9 november 2010 is vervolgens alsnog, met vergoeding van wettelijke rente, uitgekeerd. X heeft bezwaar ingesteld tegen het besluit van het UWV omtrent de vergoeding van de wettelijke rente. Bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2011 is dit bezwaar afgewezen. X heeft tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2011 beroep ingesteld. De bestuursrechter heeft geoordeeld dat X in het besluit van 8 oktober 2010 heeft berust, zodat de schorsing van de ZW-uitkering per 3 mei 2010 rechtmatig is. X stelt het UWV op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door hem geleden schade als gevolg van de schorsing van de uitkering per 2 juni 2010.
De rechtbank oordeelt als volgt. X heeft tegen het besluit van 2 juni 2010 bezwaar gemaakt, welk bezwaar is afgewezen bij beslissing op bezwaar van 8 oktober 2010. Vervolgens is door X beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, maar dit beroep is later door hem ingetrokken. Dat betekent dat het besluit van 2 juni 2010 door X is aangevochten, maar in stand is gebleven. Daarmee heeft dit besluit formele rechtskracht gekregen. In de bestuursrechtelijke beroepsprocedures is bovendien geoordeeld dat er voldoende grond was om tot het besluit van 2 juni 2010 te komen en dat het besluit van 2 juni 2010 in rechte vaststaat. Tegen deze uitspraken is X niet opgekomen. De omstandigheid dat X op 28 juli 2014 bij het UWV een verzoek tot herziening van (onder meer) het besluit van 2 juni 2010 heeft ingediend doet niet af aan de formele rechtskracht van het besluit en geeft evenmin aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden totdat op dat verzoek is beslist. X wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.