Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 22 april 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:10526

werknemer/werkgever

Inhouding van € 7.800 netto op het salaris, omdat werkgever niet voldaan heeft aan de opgelegde verplichting van het CVZ om de bestuursrechtelijke premie zorgverzekering in te houden op het salaris van werknemer en het CVZ de kosten van € 6.629,73 op werkgever heeft verhaald, is nietig.

Werknemer is sinds 2009 in dienst als slager. Naast het loon van € 1.738,58 bruto per maand, kreeg werknemer per maand € 100 netto zwart uitbetaald. Partijen zijn schriftelijk overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 januari 2014 zal eindigen. Werknemer heeft deze overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens dwaling, omdat werknemer ter ore is gekomen dat de slagerij niet op 31 januari 2014 zou sluiten. In geschil is of de beëindigingsovereenkomst terecht buitengerechtelijk is vernietigd. Voorts is een geschil ontstaan over de inhoudingen op het salaris van werknemer. Toen werknemer in dienst trad, had hij een schuld aan het CVZ wegens onbetaalde premies zorgverzekering. Het CVZ heeft aan werkgever de plicht opgelegd om de bestuursrechtelijke premie in te houden op het netto-inkomen van werknemer. Omdat werkgever daarmee in gebreke was gebleven heeft het CVZ de kosten van € 6.629,73 op werkgever verhaald. Vervolgens heeft werkgever dit op zijn beurt weer ingehouden op het salaris van werknemer en wel tot een nettobedrag van € 7.800.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Zelfs al zou werknemer de beëindigingsovereenkomst niet hebben gesloten, als hij had geweten dat de slagerij een paar maanden later dan aangekondigd zou sluiten, dan nog is waarschijnlijk dat werkgever onder de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat de precieze datum van sluiting voor werknemer in dezen niet van wezenlijk belang was. Dat betekent dat het er in deze procedure voor moet worden gehouden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen inderdaad per 31 januari 2014 rechtsgeldig is geëindigd en dat werkgever daarna dus geen loon meer verschuldigd was noch is. Daaruit volgt bovendien dat werkgever per 31 januari 2014 ook had moeten afrekenen voor wat betreft de verschuldigde vakantiebijslag en de vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen. Aan werknemer moet worden toegegeven dat de pas later gevolgde afrekening onjuist is, omdat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met de wekelijks uitbetaalde € 100 netto, die wel degelijk deel uitmaakt van het salaris waarover de vakantiebijslag wordt berekend en op basis waarvan de vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen moet worden berekend. De kantonrechter zal daarmee ook in de beslissing volstaan, zodat partijen zelf alsnog de juiste bedragen kunnen berekenen, evenals de wettelijke rente daarover, die ging lopen vanaf 31 januari 2014 tot de al gedane betaling en tot de nog te verrichten betaling. De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 10%.

Blijft over het bedrag van € 7.800 netto, dat door werkgever is ingehouden op het salaris van werknemer wegens verrekening van het door het CVZ genomen verhaal op werkgever. Nog daargelaten dat méér is ingehouden dan op werkgever is verhaald, moet worden vastgesteld dat deze inhouding nietig was op grond van het bepaalde in artikel 18f lid 4 van de Zorgverzekeringswet. Zelfs als het juist is dat werknemer, zoals door werkgever aangevoerd, daarmee gedurende het dienstverband willens en wetens akkoord is gegaan, kan dat toch niet tot een andere beslissing leiden. Het betreft een wetsbepaling die ter bescherming van de belangen van de werknemer is vastgesteld. Die bescherming zou gevaar lopen als de werknemer daarvan tijdens het bestaan van het dienstverband afstand van zou mogen doen, al was het maar omdat de werknemer daartoe zou kunnen besluiten in de al dan niet gerechtvaardigde vrees, dat hij daarvan anders nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden. Het bedrag van € 7.800 netto is ten onrechte op het salaris ingehouden en moet aan werknemer worden betaald.