Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 15 oktober 2014
ECLI:NL:RBDHA:2014:14948
werknemer c.s./VL Groep B.V.
HSB was een timmerfabriek waarin houtskeletten werden gemaakt voor de woningbouw. VLG is enig aandeelhouder en bestuurder van HSB, een van haar werkmaatschappijen. Het Bouwbedrijf is ook een werkmaatschappij van VLG. VL is via Robin Holding B.V. middellijk bestuurder en grootaandeelhouder van VLG. De werknemers in de onderhavige procedure vervulden bij HSB de functie van werkplaatstimmerman. Deze zaak gaat over de vraag of VLG, als bestuurder van HSB, onrechtmatig heeft gehandeld jegens de werknemers door het faillissement van HSB aan te vragen, dat op 3 januari 2012 is uitgesproken, waarna de curator de werknemers op 5 januari 2012 heeft ontslagen. De werknemers hebben gesteld dat dit zo is, omdat VLG de aan haar als bestuurder van HSB toekomende bevoegdheid om het eigen faillissement van HSB aan te vragen heeft aangewend met het vooropgezette doel om de werknemers zonder arbeidsrechtelijke bescherming te ontslaan en de activiteiten van HSB voort te zetten. Als dat zo is, heeft VLG onrechtmatig gehandeld jegens de werknemers. In het tussenvonnis is deze stelling van de werknemers voorshands bewezen geacht.
De rechtbank is van oordeel dat enerzijds VLG er niet in is geslaagd het vermoeden van (voorgenomen) voortzetting van (een deel van de) activiteiten van HSB in het Bouwbedrijf te ontkrachten, maar dat dit anderzijds niet direct meebrengt dat er om die reden sprake is van het onrechtmatig aanvragen van het eigen faillissement. Als uitgangspunt heeft te gelden dat VLG ten tijde van de aanvraag van het eigen faillissement van plan was om een deel van de activiteiten van HSB in het Bouwbedrijf voort te zetten. Het staat een onderneming in beginsel vrij gebruik te maken van de bevoegdheid om het eigen faillissement aan te vragen en de activiteiten daarna – na ontslag van (een deel van) de werknemers en verkoop van de activa aan een andere onderneming – in afgeslankte vorm na een doorstart in die andere onderneming voort te zetten. Een doorstart, ook als deze van tevoren is voorbereid, betekent niet zonder meer dat oneigenlijk – en tegenover de door de curator ontslagen werknemers onrechtmatig – gebruik wordt gemaakt van het aanvragen van het eigen faillissement. Een – al dan niet ‘voorgekookte’ – doorstart kan ook in het belang zijn van de onderneming en van de eventueel resterende werknemers, omdat daarmee de bedrijfsactiviteiten (deels) worden voortgezet. Dit betekent dat oneigenlijk of onrechtmatig aanvragen van het eigen faillissement in de regel niet aan de orde is als de financiële toestand van de onderneming zodanig is dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen of daar naar verwachting binnenkort in zal verkeren, ongeacht of de bedrijfsactiviteiten wel of niet worden voortgezet in een andere onderneming. Dat kan anders zijn als sprake is van geregisseerde betalingsonmacht door – in dit geval – VLG om daarmee na faillietverklaring en overname van de activa te kunnen profiteren van de verminderde arbeidsrechtelijke faillissementsbescherming voor de werknemers in een faillissement. Oneigenlijk of onrechtmatig aanvragen van het eigen faillissement is niet aan de orde als – zoals VLG heeft aangevoerd – ten tijde van het aanvragen van het faillissement sprake was van een reële faillissementssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft VLG voldoende aannemelijk gemaakt dat dit het geval was. Hierbij worden een rapport en overgelegde balansen en jaarrekeningen in ogenschouw genomen. VLG heeft verder gewezen op de getroffen maatregelen om de liquiditeitspositie van HSB te verbeteren en HSB levensvatbaar te houden. VLG is erin geslaagd het bewijsvermoeden te ontkrachten. De vordering van de werknemers wordt afgewezen.