Naar boven ↑

Rechtspraak

Christine Le Duc B.V./werkneemster
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 23 januari 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:369

Christine Le Duc B.V./werkneemster

Voormalig werkneemster Christine Le Duc overtreedt concurrentiebeding door na opzegging arbeidsovereenkomst een eigen erotiekwinkel te exploiteren. Beperking duur concurrentiebeding tot één jaar (in plaats van vier jaar) na einde dienstverband.

Werkneemster is sinds 2001 in dienst van Christine Le Duc (hierna: CLD). CLD exploiteert winkelbedrijven in de erotiekbranche. In de arbeidsovereenkomst is (onder andere) een concurrentiebeding opgenomen voor de duur van vier jaar na het einde van het dienstverband. Bij e-mail van 15 september 2014 heeft werkneemster de arbeidsovereenkomst met CLD opgezegd. Met ingang van 1 oktober 2014 exploiteert werkneemster onder de handelsnaam Lefemme een erotiekwinkel. De vordering van CLD strekt ertoe werkneemster te gebieden haar werkzaamheden ter zake de eenmanszaak Lefemme neer te leggen en haar winkel te staken en gestaakt te houden en de website www.lefemme.nl te verwijderen, alsmede geheimhouding te betrachten ten aanzien van alle bijzonderheden betreffende de bedrijfsvoering, de handel en het relatiebestand van CLD en haar gelieerde ondernemingen. Voorts vordert zij werkneemster te verbieden om gedurende een periode van vier jaar na 1 oktober 2014 betrokken te zijn bij activiteiten die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van CLD of aan haar gelieerde ondernemingen. Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom. CLD vordert een voorschot ter zake van inmiddels verbeurde boetes.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het exploiteren van een webshop en winkel in erotische artikelen door werkneemster strijdig is met het concurrentiebeding. De vraag die partijen verdeeld houdt is of werkneemster aan het concurrentiebeding gebonden is, zoals CLD stelt en werkneemster betwist. Niet aannemelijk is dat CLD jegens werkneemster schadeplichtig is, zodat het beroep op artikel 7:653 lid 3 BW niet slaagt. De stelling van werkneemster dat CLD haar een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wordt niet gevolgd. In de opzeggingsbrief geeft werkneemster namelijk te kennen dat zij ‘na jarenlang prettig te hebben samengewerkt’ het dienstverband wenst te beëindigen. De omstandigheden dat werkneemster tijdens haar dienstverband de wens om een kinderkledingwinkel te beginnen ter sprake heeft gebracht en op 2 juni 2014 haar eenmanszaak is gestart, alsmede de omstandigheid dat zij kort na haar opzegging met de exploitatie van een erotiekwinkel en een bijbehorende webshop is begonnen, wijzen er bovendien op dat werkneemster een andere invulling aan haar loopbaan heeft willen geven. Daaruit volgt dat met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat in een eventuele bodemprocedure het ter zake van het concurrentiebeding gevorderde zal worden toegewezen. De verlangde voorlopige voorzieningen zijn dan ook voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat het concurrentiebeding mede gelet op de stelling van CLD ter zitting dat zij, evenals de voorzieningenrechter ter zitting reeds heeft aangegeven, een beperking tot één jaar redelijk acht, naar die tijd wordt beperkt. Niet aannemelijk is dat werkneemster het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Ten aanzien van de gevorderde betaling van een voorschot aan verbeurde boetes geldt dat werkneemster zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het spoedeisend belang bij die vordering ontbreekt. Nu CLD niet op die betwisting is ingegaan, is het spoedeisend belang niet voldoende aannemelijk geworden.