Rechtspraak
X/Y c.s.
X en Y zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Y is enig bestuurder van Z, een schoonmaakbedrijf. In 2002 zijn X en Y gescheiden. Op 1 november 2001 is overeengekomen dat X per 1 januari 2002 voor de bepaalde tijd van twaalf jaar (tot en met 1 januari 2014) in dienst treedt van Z. De laatste betaling die Z heeft verricht was over de eerste vier weken van januari 2011. Bij vonnis van 24 juli 2012 is Z veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst. Thans vordert X voor recht te verklaren dat Y in de hoedanigheid van natuurlijk persoon aansprakelijk is voor de voldoening aan het vonnis van de kantonrechter van 24 juli 2012.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Y is niet in persoon partij bij de overeenkomst van 1 november 2001. Ten overstaan van de mediator zijn partijen ter afwikkeling van de echtscheiding overeengekomen dat X maandelijkse betalingen zou verkrijgen, te regelen bij arbeidsovereenkomst tussen X en een van de vennootschappen van Y, zonder dat X daarbij verplicht is tot het verrichten van arbeid. Daaruit volgt dat de betrokkenheid van Y zich beperkt tot voorziening in de totstandkoming van een overeenkomst tussen X en een van zijn vennootschappen, in dit geval Z. Die betrokkenheid gaat niet zo ver dat de overeenkomst ook met Y persoonlijk moet worden geacht te zijn gesloten. De betalingsverplichting op grond van de overeenkomst rust op Z. Dit leidt ertoe dat het primair aan de vorderingen ten grondslag gelegde niet slaagt.
X stelt voorts dat Y als enig bestuurder van Z jegens X onrechtmatig heeft gehandeld door uit onwil ervoor te zorgen dat Z niet betaalde. Y heeft hiertegen aangevoerd dat Z niet kón betalen vanwege betalingsonmacht. Sinds X op 19 november 2004 opnieuw in het huwelijk is getreden, heeft Y, naar zijn zeggen, getracht de overeenkomst te beëindigen. Uiteindelijk is Z de betalingsverplichtingen gedurende een periode van tien jaar nagekomen. Volgens Y voelde hij zich hiertoe gedwongen, omdat anders de omgangsregeling met zijn kinderen door X onder druk werd gezet. Hieruit kan worden afgeleid dat Y niet aan X wilde betalen. Vanaf februari 2011 heeft Y bewerkstelligd dat enkel de vordering van X door Z niet werd voldaan. Aan derden hebben wel betalingen plaatsgevonden. In dat licht bezien, heeft Y de onderbouwde stelling van X dat sprake is van betalingsonwil onvoldoende weersproken, zodat bestuurdersaansprakelijkheid, althans aansprakelijkheid van Y jegens X, op deze grond kan worden vastgesteld. Hoewel de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst is geformuleerd, was het van aanvang af de bedoeling dat X nimmer arbeid voor Z zou gaan verrichten. Daarom kwalificeert de overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst. Partijen hebben echter, afgezien van het feit dat X geen arbeid heeft verricht voor Y, wel jarenlang gehandeld alsof er sprake was van een arbeidsovereenkomst. X is daarbij akkoord gegaan met een bruto salaris en heeft aangifte inkomstenbelasting gedaan alsof sprake was van inkomsten uit arbeid. Z heeft over het overeengekomen salaris loonheffing en pensioenpremie afgedragen. Slotsom is dat Y persoonlijk aansprakelijk is voor de nakoming van de overeenkomst en voor voldoening aan het vonnis van de kantonrechter.