Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16 januari 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:354
werkneemster/Delphi Hotel B.V.
Werkneemster is in dienst van Delphi en is laatstelijk werkzaam geweest in de functie van ontbijtmedewerkster. Op 29 augustus 2013 heeft werkneemster geklaagd over seksueel intimiderend gedrag door X. Op 30 april 2013 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Delphi heeft op 23 november 2013 een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De gemachtigde van werkneemster heeft laten weten te kunnen instemmen met dit voorstel, mits een vergoeding zou worden aangeboden van twintig maandsalarissen. Op 3 december 2013 heeft een re-integratiegesprek plaatsgevonden. Een deskundige van het UWV heeft op 23 december 2013 geoordeeld de door werkneemster uitgevoerde re-integratie-inspanningen niet voldoende te achten. Na verkregen toestemming is de arbeidsovereenkomst door Delphi opgezegd. In de onderhavige procedure voert werkneemster aan dat eind november 2013 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, althans dat Delphi de onderhandelingen daarover niet had mogen afbreken. Daarnaast acht zij de door Delphi gedane opzegging kennelijk onredelijk.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Door het tegenvoorstel van werkneemster, is het voorstel van Delphi tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst verworpen. De hoogte van de te betalen ontslagvergoeding is een essentieel onderdeel van een overeenkomst tot beëindiging van een arbeidsrelatie. Er is daarom over een essentieel onderdeel geen overeenstemming bereikt, zodat geen beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. Gelet op de hoogte van het door werkneemster gedane tegenvoorstel, een meer dan driemaal zo hoge vergoeding als door Delphi was aangeboden, waarbij de hoogte van het voorstel van werkneemster bovendien uitging van een groot aan Delphi te maken verwijt, was Delphi niet gehouden door te onderhandelen.
Ten aanzien van de vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag wordt het volgende overwogen. Het UWV heeft de toestemming gebaseerd op de overweging dat van Delphi voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Daartoe wordt overwogen dat werkneemster onvoldoende heeft meegewerkt aan het re-integratietraject. De psycholoog van werkneemster lijkt te schrijven dat hij werkneemster niet geschikt acht voor ieder werk (‘ontraad ik terugkeer naar werk’). Nu de psycholoog aanbood via e-mail open te staan voor nadere toelichting, had het op de weg van het UWV gelegen dit aspect te verifiëren. Niet ondubbelzinnig is komen vast te staan of werkneemster tussen 3 december 2013 en 21 januari 2014 medisch geschikt was om arbeid in het kader van het tweede spoor te verrichten. Daarmee is niet komen vast te staan dat haar dat verwijt kan worden gemaakt. Gelet op de handelwijze van werkneemster, kan voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van Delphi worden gevergd. De ontstane patstelling is, gelet op haar opstelling in de onderhandelingen over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het feit dat zij haar stelling dat zij volledig arbeidsongeschikt was voor externe re-integratie onvoldoende heeft onderbouwd, voor een belangrijk deel aan werkneemster te wijten. Daar staat tegenover dat Delphi niet of onvoldoende heeft onderbouwd waarom tegenover werkneemster niet inhoudelijk is gereageerd op haar brief van 21 januari 2014, terwijl de volledige loonstopzetting tot aan het einde van het dienstverband wel gehandhaafd bleef. Het beroep op het gevolgencriterium slaagt. Werkneemster heeft ter comparitie verklaard in oktober 2014 ander werk te hebben gevonden. De door haar geleden materiële schade is daarmee beperkt gebleven. Bovendien valt die materiële schade zeker niet volledig aan Delphi toe te rekenen. Aan werkneemster wordt een vergoeding toegekend van drie maandsalarissen (€ 4.101,48 bruto).