Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 3 februari 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:79
ABAB Groep/VLM Nederland
ABAB heeft diverse malen de ondernemingsraad van VLM bijgestaan. In de onderhavige procedure staat de vraag centraal of ten aanzien van een aantal procedures, ABAB het gerechtvaardigd vertrouwen toekwam dat de ondernemingsraad bevoegd was haar deze opdracht te verstrekken.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat het hier niet gaat om de vraag of VLM op grond van artikel 22 lid 1 en 2 WOR gehouden is de kosten voor het voeren van het kort geding te vergoeden. Dat dient – exclusief – in een procedure ex artikel 36 WOR, tussen de ondernemingsraad en VLM, te worden beoordeeld. In onderhavig geding gaat het – uitsluitend – om de vraag of ABAB erop mocht vertrouwen dat de opdracht van de ondernemingsraad tot het voeren van het kort geding bevoegd – dat wil zeggen: namens VLM – was gegeven. Met betrekking tot het voeren van een kort geding in november 2012, oordeelt het hof dat dit niet onder de opdracht van de adviesaanvraag uit februari 2012 valt te scharen, daar het voeren van rechtsgedingen geen onderdeel uitmaakte van het adviestraject. Ten aanzien van de meeruren in een OK-procedure, oordeelt het hof als volgt. Als gezegd, gaat het hier niet om de vraag of VLM op grond van artikel 22 lid 1 en 2 WOR gehouden is de meeruren te vergoeden, nu dit exclusief in een procedure ex artikel 36 WOR, tussen de ondernemingsraad en VLM, dient te worden beoordeeld. Het gaat hier om de vraag of ABAB erop mocht vertrouwen dat de opdracht van de ondernemingsraad tot het maken van de meeruren bevoegd – dat wil zeggen: namens VLM – was gegeven. Dat laatste is niet het geval gezien de expliciete weigering in reactie op de kostenmelding van 29 november 2012.