Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/mr. P.R.W. Schaink in hoedanigheid van curator van X c.s.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 11 februari 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:535

werknemer/mr. P.R.W. Schaink in hoedanigheid van curator van X c.s.

Faillissement Nederlandse werkgever met vestiging in Zwitserland. Rechtbank Amsterdam en Zwitserse rechter zijn bevoegd in renvooiprocedure. Nu partijen de uitspraak van de Zwitserse rechter (gedaan tussen werknemer en de Zwitserse curator) beschouwen als een uitspraak tussen henzelf gedaan en sprake is van een finale rechterlijke beslissing, wordt de eis tot verificatie bonusvordering afgewezen.

Werknemer is sinds 1 januari 2007 in dienst van X. X houdt mede kantoor in Zwitserland. Y is de entiteit van X die in Zwitserland opereert. Werknemer verricht werkzaamheden voor Y als effectenhandelaar. X is in 2009 (in Nederland) failliet verklaard. Y is in 2010 (in Zwitserland) failliet verklaard. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat deze wordt beheerst door Zwitsers recht en is de Zwitserse rechter als de bevoegde rechter aangewezen. Vanwege het faillissement van X is de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd tegen 30 november 2009. Werknemer is van mening dat hij op grond van de bonusregeling nog recht heeft op, onder meer, een bedrag aan bonus van € 159.906,13 en een bonus met betrekking tot de zogenoemde GFZ-rekening, thans in dit geding begroot op € 4.677.351,36. Dit heeft geleid tot een renvooiprocedure voor het Kantonsgericht Zug (hierna: de Zwitserse rechter) welke procedure is beperkt tot de vordering van € 4.677.351,36. Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de Zwitserse rechter de eis van werknemer afgewezen. Geoordeeld is dat werknemer er niet in is geslaagd om zijn bonusaanspraak ten aanzien van de GFZ-rekening te bewijzen. Werknemer vordert dat de rechtbank de ter verificatie ingediende preferente vorderingen erkent. Werknemer legt aan de bonusvordering over 2008 ten grondslag hetgeen hij ook in de Zwitserse renvooiprocedure aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd: het bedrag van € 4.677.351,36 is – kort gezegd – 50% van het totale nettoresultaat dat voor het jaar 2008 door werknemer is behaald op de GFZ-rekening. De curatoren nemen het door de Zwitserse Curator in de Zwitserse renvooiprocedure gevoerde verweer over. Dit verweer komt erop neer dat Y en werknemer nimmer hebben beoogd om de bonusregeling op de GFZ-rekening van toepassing te laten zijn, zulks gelet op de achtergrond en de aard van (de handel via) de GFZ-rekening.

De rechtbank oordeelt als volgt. De bonusvordering van € 159.906,13 is geen onderdeel van deze renvooiprocedure, zodat deze vordering wordt afgewezen. Voor wat betreft de vordering van € 4.677.351,36 inzake de GFZ-rekening wordt als volgt geoordeeld. De vraag is of de renvooiprocedure moet worden geacht te vallen onder ‘het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures’ bedoeld in artikel 1 lid 2 onder b EVEX II. Onder verwijzing naar HvJ EG 22 februari 1979 (ECLI:NL:XX:1979:AC6502, o.a. gepubliceerd in NJ 1979/564) inzake het Executieverdrag wordt deze vraag bevestigend beantwoord. Een onderscheid moet echter worden gemaakt tussen de rechter in hoedanigheid van renvooirechter en de rechter in hoedanigheid van bodemrechter. Het geschil ten gronde betreft hier een burgerlijk geschil tussen werknemer en zijn werkgever X. Dit geschil vloeit niet rechtstreeks voort uit het faillissement en past niet geheel binnen het kader van het faillissement; het enkele feit dat werknemer niet procedeert tegen X maar tegen de curatoren van X maakt dat niet anders. Dit betekent dat EVEX II op het geschil ten gronde wél van toepassing is. Toepassing van EVEX II op het geschil ten gronde leidt tot de conclusie dat deze rechtbank in hoedanigheid van bodemrechter bevoegd is op grond van artikel 19 lid 1 jo. artikel 60 EVEX II. Tevens is de rechter te Zug bevoegd op grond van artikel 19 lid 2 onder a EVEX II; Zug is immers de plaats waar werknemer gewoonlijk werkt(e). De in de arbeidsovereenkomst opgenomen forumkeuze doet daaraan niet af. Het betoog van de curatoren dat de rechtbank zich op grond van artikel 27 EVEX II onbevoegd dient te verklaren faalt. De onderhavige renvooiprocedure en de Zwitserse renvooiprocedure betreffen weliswaar hetzelfde onderwerp en zij berusten op dezelfde oorzaak, maar de onderscheidenlijke gedingen worden niet gevoerd tussen dezelfde partijen, dat wil zeggen dat de curatoren onderscheidenlijk de Zwitserse curator niet aan elkaar gelijk kunnen worden gesteld, ook niet in het licht van het door curatoren nog aangehaalde arrest van het Hof van Justitie EG van 19 mei 1998 (ECLI:NL:XX:1998:AD2884, o.a. gepubliceerd in NJ 2000/155). Wel is artikel 28 EVEX II van toepassing, hetgeen de aanhouding van de onderhavige renvooiprocedure in afwachting van de uitspraak van de Zwitserse rechter rechtvaardigt. Voor de vraag hoe in de onderhavige renvooiprocedure om te gaan met de – inmiddels gedane – uitspraak van de Zwitserse rechter is van belang dat partijen de uitspraak van de Zwitserse rechter (gedaan tussen werknemer en de Zwitserse curator) beschouwen als een uitspraak tussen henzelf gedaan. De rechtbank doet dat eveneens. Geoordeeld wordt dat geen sprake is van strijd met de openbare orde. De uitspraak van de Zwitserse rechter wordt aangemerkt als een finale rechterlijke beslissing in de rechtsverhouding tussen werknemer en de curatoren met betrekking tot de bonusvordering van € 4.677.351,36. Nu die uitspraak strekt tot afwijzing van de vordering, zal ook de onderhavige eis tot verificatie worden afgewezen.