Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Sociale Verzekeringsbank
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 februari 2015
ECLI:NL:GHARL:2015:1154

werknemer/Sociale Verzekeringsbank

Ontslag SVB werknemer wegens disfunctioneren niet kennelijk onredelijk. Geen sprake van een valse of voorgewende reden. Herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen.

Werknemer heeft in de periode vanaf 1986 tot en met 1993 bij SVB gewerkt. Na een onderbreking van ruim 5 jaar is hij in 1999 opnieuw bij SVB in dienst getreden. In 2010 en 2011 heeft werknemer een matige beoordeling gekregen. Nadien is een verbetertraject gestart, maar zonder succes. Op 31 maart 2014 zegt SVB de arbeidsovereenkomst op tegen 1 juni 2014 wegens – kort gezegd – niet goed functioneren van werknemer. Gelet op de publiekrechtelijke status van de SVB, is op grond van artikel 2 van het BBA jo. artikel 34 van de Wet SUWI, geen ontslagvergunning vereist voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat SVB voldoende feitelijke aanknopingspunten heeft geboden voor het gestelde disfunctioneren van werknemer en dat vooralsnog voldoende is komen vast te staan dat werknemer de nodige begeleiding van zijn leidinggevende heeft ontvangen en aan de hand van een plan van aanpak aan verbetering van zijn functioneren heeft kunnen werken. Van een valse of voorgewende reden voor ontslag is vooralsnog niet gebleken. Gelet op de aanspraak van werknemer op de WW-uitkering en de bovenwettelijke uitkering acht de kantonrechter de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor werknemer in vergelijking met het belang van SVB bij opzegging van de arbeidsovereenkomst voorshands niet dusdanig ernstig dat er een grote kans bestaat dat de bodemrechter op die grond zou oordelen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. De vorderingen van werknemer worden afgewezen. Werknemer vordert in deze procedure in kort geding onder last van een dwangsom herstel van de arbeidsovereenkomst (art. 7:682 BW).

Het hof oordeelt als volgt. Op werknemer rust de stelplicht en de bewijslast dat de aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde reden voorgewend of vals was waardoor het ontslag kennelijk onredelijk is (HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6579). Het hof is voorshands van oordeel dat uit de overgelegde beoordelingsverslagen en gespreksverslagen vanaf 2010 voldoende blijkt dat werknemer niet aan de eisen die aan zijn functie worden gesteld voldoet, dat SVB zich heeft ingespannen zijn functioneren te verbeteren en dat SVB werknemer de gevolgen heeft voorgehouden voor het geval zijn functioneren niet verbetert. SVB kent een procedure, waarbij tegen beoordelingen bezwaar kan worden gemaakt. Werknemer heeft onweersproken gelaten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tegen die beoordelingen in bezwaar te komen. Dat had op zijn weg gelegen indien hij van mening was dat die beoordelingen geen juiste weergave van zijn functioneren gaven. Voor zover werknemer heeft aangevoerd dat hij tegen de beoordelingen geen bezwaar heeft gemaakt doordat hij erop vertrouwde dat SVB de beoordelingen in hun context zou plaatsen en daar niet zo zwaar aan zou tillen, is dat gelet op de duidelijk door SVB op schrift gestelde waarschuwingen geen toereikende verklaring voor het achterwege laten van het maken van bezwaar. De stelling van werknemer dat zijn functioneren moet worden beoordeeld in de context van de problemen die de reorganisatie in 2010, het gebrekkig functionerende computerprogramma en het bovengemiddeld vaak behandelen van gecompliceerde tijdsintensieve werkzaamheden, is gemotiveerd door SVB betwist. Hierdoor is nader onderzoek naar de door werknemer aangevoerde omstandigheden vereist waarvoor de onderhavige kortgedingprocedure zich niet leent. Dit alles leidt ertoe dat werknemer voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door SVB gehanteerde opzeggingsgrond een valse of voorgewende reden is, zodat de kantonrechter terecht zijn vordering heeft afgewezen.