Rechtspraak
werkgeefster/werknemerRechtbank Den Haag, 28 april 2015
werkgeefster/werknemer
Werknemer is op 1 juli 2012 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van werkgeefster, een onderneming die zich bezighoudt met belastingvrije verkoop van artikelen aan (voornamelijk) ambassadepersoneel. Bij brief van 5 november 2013 informeert werkgeefster werknemer over haar bevindingen, zijnde dat werknemer heeft nagelaten cash ontvangen gelden aan werkgeefster af te dragen. Deze brief heeft werknemer voor akkoord ondertekend. Op 8 november 2013 is werknemer op staande voet ontslagen. In een door werknemer ingesteld kort geding op 12 maart 2014 zijn de vorderingen tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling afgewezen. In de onderhavige bodemprocedure vordert werkgeefster voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Daarnaast vordert zij een verklaring voor recht dat werknemer aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Ter onderbouwing van de schade noemt werkgeefster onder meer de schade als gevolg van het vroegtijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst (ter hoogte van € 4.320 bruto) en schade doordat de werknemer gelden niet zou hebben afgedragen (een bedrag van € 65.722,47).
De kantonrechter oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat er sprake was van verduistering door werknemer, waarmee sprake is van een dringende reden voor ontslag. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding merkt de kantonrechter op dat werkgeefster ter comparitie heeft bevestigd dat zij zowel de gefixeerde schadevergoeding als de werkelijk door haar geleden schade vordert. De kantonrechter oordeelt, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 29 juni 1979 (ECLI:NL:HR:1979:AC6647), evenwel dat slechts een van beide schadevergoedingen toegewezen kan worden. Het beroep van werkgeefster op een ander arrest van de Hoge Raad (HR 11 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4558, waarin een werknemer schadevergoeding ex art. 7:677 BW, alsmede schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie vorderde en deels kreeg toegewezen), wordt door de kantonrechter verworpen, nu reeds uit een arrest van de Hoge Raad (HR 1 december 1989, NJ 1990/451) is gebleken dat daartoe met name aanleiding zou bestaan ingeval het gedrag van de werkgever erop is gericht de werknemer ertoe te brengen eigener beweging ontslag te nemen en waarin het voor de betrokkene werknemer moeilijk is andere passende arbeid te vinden. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. De kantonrechter onderzoekt derhalve welke schadevergoeding voor werkgeefster het gunstigst is. Nu werkgeefster er niet in is geslaagd de schade als gevolg van het niet afdragen van gelden te onderbouwen, doch slechts voor een bedrag van € 965,60, wijst de kantonrechter de gefixeerde schadevergoeding (ad € 4.320) toe. Nu het niet gaat om een loonvordering is er geen aanleiding te bepalen dat het bedrag bruto toegewezen zal worden. Ook de buitengerechtelijke incassokosten, ter hoogte van € 462,50 worden toegewezen, nu deze door werknemer niet weersproken zijn.