Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Sociale Verzekeringsbank
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 juni 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:3918

X/Sociale Verzekeringsbank

Sociale Verzekeringsbank is ex artikel 7:625 BW wettelijke verhoging van 25% verschuldigd aan pgb-zorgverlener wegens te late uitbetaling van declaraties.

X verleent op maximaal drie dagen per week zorg en begeleiding aan mevrouw A. Tussen X en A is sprake van een arbeidsovereenkomst. X wordt voor haar werkzaamheden betaald uit het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) van A. Tot en met 31 december 2014 was A zelf verantwoordelijk voor de uitbetaling van het loon van X. Sinds 1 januari 2015 is deze loonbetalingsverplichting op grond van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 overgedragen aan Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). X heeft een bedrag van € 5.876 bruto over de maanden januari tot en met april 2015 gedeclareerd. Omgerekend had zij recht op een bedrag van € 4.759,43 netto. X heeft drie betalingen van SVB ontvangen: op 24 februari 2015 € 560, op 4 maart € 525 en op 17 maart 2015 € 315 (totaal € 1.400 netto). Na dagvaarding, op 3 juni 2015, heeft SVB in vijf delen nog het bedrag van totaal € 3.359,43 netto aan X voldaan. X vordert in deze procedure dat SVB binnen 30 dagen de ingediende declaratie dient te voldoen, op straffe van een dwangsom. Hoewel SVB nu eindelijk bij is met de betalingen, wil X voorkomen dat zij in de toekomst weer naar de rechter moet om betaling te verkrijgen. Voorts vordert zij een voorschot op materiële schadevergoeding ex artikel 7:625 BW en een voorschot op immateriële schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu op SVB reeds wettelijk de verplichting rust voor tijdige betaling zorg te dragen en SVB zulks ook niet ontkent, is er geen reden om de vordering tot veroordeling van SVB tot nakoming van haar wettelijke verplichtingen toe te wijzen. De gevorderde dwangsom maakt dat niet anders; de vordering van X tot veroordeling van SVB om haar verplichtingen na te komen op straffe van een dwangsom, is de facto een vordering tot betaling van een geldsom (namelijk die van de declaratie van X). Daaraan kan ingevolge het bepaalde in artikel 611a Rv geen dwangsom worden verbonden (vgl. HR 28 mei 2004, NJ 2004/602). Mede van belang hierbij is hetgeen in het hiernavolgende met betrekking tot artikel 7:625 BW wordt overwogen.

X heeft haar vordering ter zake de materiële schadevergoeding terecht gegrond op het bepaalde in artikel 7:625 BW. Artikel 7:625 BW is immers bedoeld als de prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen. Of de werknemer daadwerkelijk schade heeft geleden door de vertraging in de betaling, is daarbij overigens niet relevant. Waar op SVB op grond van de wettelijke regeling gehouden is voor A het loon van X te voldoen, rust op SVB uit hoofde van titel 10 van Boek 7 BW ook de verplichting zulks tijdig te doen. Zij kan zich bij ontijdige betaling niet verschuilen achter het argument dat de werkgever A is en evenmin dat A de ernstige vertraging in de loonbetaling niet valt toe te rekenen, omdat die verplichting op SVB rust. Voor zover SVB zich voor zichzelf op overmacht heeft willen beroepen, heeft zij dit beroep onvoldoende onderbouwd. Bovendien is reeds sprake van toerekenbaarheid (bij SVB) indien – zoals in casu – de niet tijdige betaling in haar risicosfeer valt. Een (mogelijke) precedentwerking, de bijzondere positie van SVB of een (mogelijke) druk op de collectieve middelen maken immers niet dat de rechten van X mogen worden geschonden. SVB heeft tegen de hoogte van het door X gevorderde bedrag, overeenkomend met 50% van het openstaande bedrag op 1 juni 2015, geen inhoudelijk verweer gevoerd. De kantonrechter ziet echter in de omstandigheden van het geval aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 25% van het per 1 juni 2015 openstaande bedrag, nu dit haar met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. Bij iedere ontijdige betaling geldt dat de wederpartij daarvan (ernstige) hinder en ongemak ondervindt. Voor een immateriële schadevergoeding is meer vereist dan dat en in deze procedure is daarvan (thans nog) niet gebleken.