Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/AMT Machinebouw B.V. c.s.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19 juni 2015

werknemer/AMT Machinebouw B.V. c.s.

Met ondertekening van tweede arbeidsovereenkomst (overeengekomen met andere BV) wordt eerste arbeidsovereenkomst geacht met wederzijds goedvinden te zijn beëindigd. Geen matiging wettelijke verhoging, omdat werkgever ten onrechte een schuld van werknemer wenste te verrekenen met het loon.

Op of kort voor 1 april 2014 heeft werknemer een arbeidsovereenkomst met Railroad i.o. ondertekend. (Zeer) kort daarna heeft werknemer om administratieve redenen en op verzoek van ATM Groep een gelijkluidende overeenkomst met Machinebouw (waarvan onder andere E bestuurder is) ondertekend. Werknemer is aangesteld in de functie technisch directeur van Railroad. Op 11 april 2014 is Railroad opgericht met E als enig bestuurder. Machinebouw heeft het loon betaald en staat vermeld op de loonstroken. Op 1 juni 2015 heeft W een bedrag van € 5.000 aan werknemer overgemaakt met als omschrijving salaris april, mei en vakantiegeld. Werknemer vordert Machinebouw, Railroad en E (gedaagden) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van achterstallig loon over de maanden april 2015 en mei 2015 en vakantiebijslag over de periode juni 2014 tot en met mei 2015, alsmede de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Gedaagden stellen dat werknemer alleen in dienst is van Machinebouw, zodat Railroad en E niet aansprakelijk zijn.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat werknemer in dienst is bij Machinebouw. Tussen werknemer en Railroad (i.o.) is geen sprake van een voortdurende arbeidsovereenkomst. Weliswaar is sprake van twee ondertekende arbeidsovereenkomsten maar voorlopig oordelend overweegt de kantonrechter dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat partijen met de ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst (tussen werknemer en Machinebouw) de bedoeling hebben gehad om twee arbeidsovereenkomsten naast elkaar gelding te doen hebben. In deze procedure wordt de eerste arbeidsovereenkomst met Railroad i.o. daarom geacht met wederzijds goedvinden te zijn beëindigd met ondertekening van de tweede arbeidsovereenkomst. De vorderingen jegens Railroad en E worden afgewezen.

Ten aanzien van het gevorderde achterstallig loon en vakantiebijslag zijn partijen het erover eens dat deze vordering ziet op een bedrag van € 6.304,71. De betaling van € 5.000 door W bevrijdt Machinebouw niet. Weliswaar kan een verbintenis in beginsel door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen (art. 6:30 lid 1 BW), maar dan moet de derde wel ter kwijting van de schuldenaar handelen. Machinebouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zulks het geval is. Werknemer stelt terecht dat niet is uitgesloten dat W de betaling als onverschuldigd betaald zal terugvorderen. Voor matiging van de wettelijke verhoging is geen aanleiding. Machinebouw heeft er immers bewust voor gekozen het loon niet tijdig te voldoen, omdat zij een – door haar gestelde – schuld van werknemer, ten onrechte, wenste te verrekenen met het loon.

  • Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
  • Datum uitspraak: 19-06-2015
  • Roepnaam: werknemer/AMT Machinebouw B.V. c.s.
  • Zaaknummer: 4138321 VV EXPL 15-58
  • Nummer: AR-2015-0602
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: loonvordering, wettelijke verhoging en verrekening