Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 26 mei 2015
ECLI:NL:RBDHA:2015:7073
werknemer/De Jong Onderhoudswerken B.V.
Werknemer is in dienst geweest van De Jong Onderhoudswerken. Hij vordert voor recht te verklaren dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is. Als meest verstrekkend verweer heeft De Jong Onderhoudswerken aangevoerd dat de vordering is verjaard.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op voet van het bepaalde in artikel 7:681 jo. artikel 7:683 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag na verloop van zes maanden. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door De Jong Onderhoudswerken opgezegd per 20 mei 2013. Door werknemer is vervolgens op 31 oktober 2013 per brief aan De Jong Onderhoudswerken aangegeven dat er volgens hem sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Dat is binnen voormelde verjaringstermijn en daarmee is de verjaring rechtsgeldig gestuit. De verjaring is vervolgens opnieuw rechtsgeldig gestuit bij brief van 22 april 2014. Nadien is namens werknemer op 24 juni 2014 een dagvaarding uitgebracht aan het adres van De Jong Onderhoudswerken uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, zulks tegen de zitting van 15 juli 2014. Daarmee is de verjaring opnieuw rechtsgeldig tijdig gestuit. Bij dagvaarding van 7 januari 2015 heeft werknemer De Jong Onderhoudswerken uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag (opnieuw) laten dagvaarden (nu) tegen de rolzitting van 27 januari 2015. Anders dan De Jong Onderhoudswerken heeft gesteld geldt bij de beantwoording van de vraag of de vordering van werknemer is verjaard niet de tijd die is gelegen tussen de data van de hiervoor bedoelde dagvaarding van 24 juni 2014 en de zittingsdatum van 15 juli 2014. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:316 lid 1 BW wordt de verjaring gestuit door het instellen van een eis die in de vereiste vorm is geschied. Daarvan is in dit geval sprake. Werknemer heeft De Jong Onderhoudswerken immers doen dagvaarden bij deurwaardersexploot van 24 juni 2014. Vervolgens vindt gedurende het geding geen verjaring van de vordering plaats. De verjaringstermijn neemt weer een aanvang nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd. In dit geval is het geding ‘op andere wijze’ geëindigd, namelijk door het niet inschrijven van de dagvaarding van 24 juni 2014 op de rol van dinsdag 15 juli 2014. Op 14 juli 2014 is de verjaringstermijn dan ook weer opnieuw aangevangen. Nu werknemer vervolgens binnen een termijn van zes maanden na 14 juli 2014, namelijk op 7 januari 2015, De Jong Onderhoudswerken opnieuw heeft doen dagvaarden ter zake van het door hem gestelde kennelijk onredelijk ontslag is de op 14 juli 2014 aangevangen verjaring opnieuw tijdig rechtsgeldig gestuit. Van verjaring zoals door De Jong Onderhoudswerken gesteld is daarom geen sprake en werknemer is dan ook ontvankelijk in zijn vordering. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.