Naar boven ↑

Rechtspraak

Premo Products & Schrijfwaren B.V./werkneemster
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 15 september 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:4400

Premo Products & Schrijfwaren B.V./werkneemster

Op nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan na 1 januari 2015, is het nieuwe recht met betrekking tot het concurrentiebeding van toepassing. Werkneemster is gefixeerde schadevergoeding verschuldigd.

Werkneemster en Premo zijn op 31 maart 2014 een arbeidsovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd, te weten de tijd van een jaar, en aldus van rechtswege eindigend op 31 maart 2015. In een regeling is een concurrentiebeding opgenomen, dat van toepassing wordt verklaard op de arbeidsovereenkomst. Het beding is door werkneemster op 31 maart 2014 voor akkoord getekend. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 27 februari 2015 onder dezelfde voorwaarden verlengd tot 31 december 2015. Bij brief van 29 juni 2015 heeft werkneemster de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augustus 2015. Premo stelt zich op het standpunt dat werkneemster door in dienst te treden bij Button Boss in strijd met het concurrentiebeding handelt en vordert werkneemster te veroordelen tot nakoming van het concurrentiebeding. Daarnaast vordert Premo een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd (cf. art. 7:667 lid 4 BW jo. art. 7:680 lid 1 BW). Er is immers geen tussentijds opzegbeding overeengekomen, aldus Premo.

De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat de overeenkomst die partijen zijn aangegaan ingaande 1 april 2015 aangemerkt dient te worden als een nieuwe arbeidsovereenkomst waarop het vanaf 1 januari 2015 gewijzigde artikel 7:653 BW van toepassing is. Hiertoe wordt overwogen dat weliswaar in de overeenkomst die partijen op 27 februari 2015 hebben gesloten is vermeld dat de arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden is verlengd, maar dat betekent niet dat geen sprake is van een nieuwe overeenkomst. Immers, partijen zijn met elkaar in gesprek gegaan waarbij zij overeengekomen zijn de bestaande arbeidsovereenkomst vanaf 1 april 2015 voort te zetten voor de duur van negen maanden. Er is sprake van een nieuw aanbod en aanvaarding daarvan, derhalve van een nieuwe overeenkomst. Bovendien is artikel 7:653 BW gewijzigd om de positie van de werknemer met een tijdelijk contract te verbeteren. Indien de opvatting van Premo zou worden gevolgd, zou op deze wijze gedurende enige tijd na 1 januari 2015 een verschil kunnen ontstaan tussen werknemers die een tijdelijk contract aangeboden krijgen zonder dat hiervoor een rechtvaardiging valt aan te wijzen. Het voorgaande betekent dat op de arbeidsovereenkomst die tussen partijen vanaf 1 april 2015 heeft gegolden, geen rechtsgeldig concurrentiebeding van toepassing is nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:653 lid 2 BW. Dit laat evenwel onverlet dat werkneemster op en na 1 augustus 2015 gebonden is aan het concurrentiebeding, namelijk het beding zoals dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft gegolden van 1 april 2014 tot 1 april 2015. De werkingsduur van dit concurrentiebeding zal eerst op 1 april 2016 zijn verstreken. Dit betekent dat vervolgens de vraag beantwoord dient te worden of werkneemster onredelijk wordt benadeeld ten opzichte van de belangen van Premo bij handhaving van het concurrentiebeding.

De belangenafweging valt uit in het voordeel van werkneemster. Onweersproken is door haar gesteld dat bij Premo de (verkoop)taken strikt zijn gescheiden en dat zij een niet-commerciële functie heeft vervuld waarbij zij slechts af en toe contact heeft gehad met de klant over het specifiek door werkneemster te verrichten drukwerk. Van klantcontacten in de eigenlijke zin van het woord is derhalve geen sprake. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat werkneemster wetenschap heeft van prijsafspraken. De vordering ter zake de contractuele boetes zal dan ook worden afgewezen. Werkneemster is wel de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Er is geen reden deze buiten toepassing te laten, omdat hiervoor een strenge maatstaf geldt waaraan niet is voldaan (zie HR 30 juni 1995, JAR 1995/152). Ex artikel 7:680 lid 5 BW wordt de gefixeerde schadevergoeding vastgesteld op het loon voor drie maanden, zijnde een bedrag van € 4.865,83.