Rechtspraak
werkgever/werkneemsterRechtbank Den Haag, 21 september 2015
werkgever/werkneemster
Werkneemster is sinds 1 februari 2007 in dienst als docent LB. Werkgever heeft werkneemster op eigen verzoek ontslag verleent. Werkneemster betwist dat zij om ontslag heeft verzocht en is in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep. Werkgever verzoekt thans voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu ter zitting is gebleken dat werkneemster niet heeft betwist dat de arbeidsverhouding verstoord is en zij ter zitting geen verweer heeft gevoerd op het punt van de herplaatsing, begrijpt de kantonrechter dat werkgever impliciet heeft bedoeld te stellen dat herplaatsing van werkneemster binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst wordt op grond van de g-grond ontbonden. Gelet op de opzegtermijn in artikel 10.a.4 lid 1 onderdeel c van de CAO VO 2015-2015, wordt ontbonden per 1 november 2015. Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Het Besluit overgangsrecht transitievergoeding is de uitwerking van artikel XXII lid 7 WWZ. Dit besluit bepaalt in artikel 2 lid 1 dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgever en verenigingen van werknemer gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII lid 7 WWZ, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding. In artikel 2 van de WOVO-regeling, die deel uitmaakt van de thans geldende CAO VO 2014-2015 is een recht op bovenwettelijke WW opgenomen. Met werkneemster is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat zij geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij een nieuwe baan heeft meebrengt dat moet worden geoordeeld dat zij thans geen recht kan doen gelden op de bovenwettelijke uitkering voorzien in de WOVO en zij dus geen recht heeft op vergoedingen of voorzieningen in de hiervoor bedoelde zin. De door werkgever naar voren gebrachte mogelijkheid dat dit recht in de toekomst kan ‘herleven’ in het geval werkneemster haar baan op korte termijn kwijtraakt doet zich thans niet voor en maakt het voorgaande dan ook niet anders. Ook de omstandigheid dat werkneemster inmiddels ander werk heeft staat aan toekenning van een transitievergoeding niet in de weg, nu de wet deze door de werkgever verdedigde koppeling niet maakt. Aan werkneemster wordt een transitievergoeding toegekend van € 9.435,95 bruto.