Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 9 oktober 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:7490
werknemer/Seacontractors Maritime Personell B.V.
Werknemer is op 2 januari 2007 in dienst getreden bij SMP en heeft zijn arbeidsovereenkomst met SMP per 1 februari 2014 opgezegd. Op 1 februari 2014 is werknemer in dienst getreden van Crewing. CSC is eveneens een internationaal opererend uitzendbureau voor personeel van schepen en een directe concurrent van SMP. Op 2 september 2015 heeft de Kantonrechter Middelburg tussen SMP als eisende partij en X, werknemer en CSC Crewing als gedaagde partij vonnis gewezen. Werknemer stelt, en SMP betwist, dat het te executeren vonnis op juridische dan wel feitelijke misslagen berust. De kantonrechter heeft geen dan wel onvoldoende waarde gehecht aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW, en heeft het gespecificeerde bewijsaanbod van werknemer om de voormalig directeur van SMP als getuige te horen terzijde gelegd. Ook heeft de kantonrechter werknemer verboden na 1 februari 2015 elders werkzaamheden te verrichten wat, gelet op de duur (of looptijd) van het beding, als dat al van toepassing zou zijn, niet mogelijk is.
De voorzieningenrechter constateert dat de kantonrechter zich niet uitlaat over de duur van (de werking van) het non-concurrentiebeding maar vervolgens wel een beslissing voor onbepaalde tijd neemt. Waar die beslissing op gegrond is, blijkt niet uit het vonnis. Het vonnis lijdt aldus aan een motiveringsgebrek. De beslissing valt niet te rijmen met de looptijd van het beding die 1 jaar bedraagt. Ook als wordt uitgegaan van het bestaan van een non-concurrentiebeding, dat wordt immers betwist, dan kan dat geen ruimere en langduriger werking hebben dan overeengekomen. De consequenties van een dergelijk beding moeten immers niet alleen door de werknemer goed overwogen, maar voor hem ook volstrekt helder zijn. Dat betekent dat, nu de kantonrechter blijkens zijn beslissing uitgaat van een beding met eeuwigdurende werking, terwijl de looptijd van dat beding op het moment van het wijzen van het vonnis al zeven maanden verstreken was, sprake is van een juridische misslag, voor zover werknemer wordt geboden om zijn werkzaamheden voor CSC Crewing te staken en gestaakt te houden. Dat betekent dat de executie van het in het vonnis aan werknemer gegeven bevel moet worden geschorst totdat in het nog in te stellen hoger beroep eindarrest is gewezen.
Ook op een ander punt is sprake van een kennelijk juridische misslag. Het bestaan van een non-concurrentiebeding dient, blijkens vaste rechtspraak, te worden aangetoond door de werkgever. Uit het vonnis kan niet anders dan worden afgeleid dan dat de kantonrechter de bewijslast van het niet bestaan van dat beding bij werknemer heeft gelegd. Op zichzelf genomen is dat al voldoende om een misslag aan te nemen. Maar zelfs als in de gegeven omstandigheden werknemer terecht met het bewijs belast zou zijn, wat voorshands ernstig betwijfeld moet worden mede omdat ten aanzien van de collega van werknemer, die net als hij gesteld heeft een arbeidsoverkomst nooit te hebben getekend omdat hij met een dergelijk beding niet akkoord kon gaan, wel is aangenomen dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst die voldoet aan de eisen van artikel 7:653 BW, dan geldt nog dat de kantonrechter blijkbaar, zonder daar enig woord aan te wijden, voorbijgegaan is aan een gespecificeerd en ter zake doend bewijsaanbod van werknemer, te weten het aanbod om de heer Y als getuige te doen horen. Het voorgaande brengt met zich dat SMP ook de executie van de overige onderdelen van het vonnis moet staken, een en ander totdat in hoger beroep een eindbeslissing is gewezen. De executoriale beslagen worden opgeheven.