Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 oktober 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:7552
werkneemster/Stichting Art Studio
Werkneemster is op 15 augustus 2014 voor onbepaalde tijd bij Art Studio in dienst getreden. Zij is op staande voet ontslagen. Omtrent de reden schrijft Art Studio: ‘De dringende reden hiervoor was een grote mate van incompetentie. Ondanks herhaaldelijke waarschuwingen heeft zij geen orde op zaken gesteld. Sterker nog, zij presteerde het om hele dagen met haar nieuwe vriendje te whatsappen.’ Werkneemster verzoekt vernietiging van de opzegging (art. 7:681 BW).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat een (schriftelijke) instemming van werkneemster met de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Art Studio ontbreekt. Nu Art Studio in deze procedure het standpunt heeft ingenomen dat géén sprake is geweest van een ontslag op staande voet en voorts is gesteld noch gebleken dat Art Studio voor de opzegging toestemming heeft verkregen van het UWV, dan wel dat een van de andere uitzonderingen genoemd in lid 1 van artikel 7:671 BW van toepassing is, komt de kantonrechter tot het oordeel dat Art Studio de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Dat Art Studio bij de opzegging de tussen partijen geldende opzegtermijn in acht zou hebben genomen, maakt dit niet anders. Het primaire verzoek van werkneemster tot vernietiging van de opzegging wordt derhalve toegewezen. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 19 augustus 2015 is blijven bestaan. Nu in deze beschikking al een finale beslissing wordt gegeven inzake het verzoek van werkneemster ex artikel 7:681 BW, is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de loondoorbetaling te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt met deze beschikking. Het incidentele verzoek wordt daarom afgewezen.