Rechtspraak
werknemer/werkgeefsterRechtbank Noord-Nederland, 17 september 2015
werknemer/werkgeefster
Werknemer is op 1 januari 2008 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) werkgeefster. Hij is laatstelijk werkzaam in de functie direct-marketeer. Op 15 mei 2013 is aan werknemer meegedeeld dat op zijn (privé)computer (kinder)porno was aangetroffen en dat dit op het netwerk van werkgeefster terecht was gekomen. Werknemer heeft een en ander ontkend. Hij heeft zich op 16 mei 2013 ziek gemeld. De politie heeft meegedeeld dat er geen sprake was van kinderporno en dat er niets met de zaak zou worden gedaan. Tussen werknemer en werkgeefster hebben diverse gesprekken plaatsgevonden over werkhervatting. Nadat de arboarts had aangegeven dat werknemer mocht beginnen met re-integreren, heeft op 16 december 2014 een gesprek plaatsgevonden waarbij werkgeefster heeft aangegeven het dienstverband te willen beëindigen. Werkgeefster heeft het UWV verzocht toestemming te verlenen voor opzegging wegens bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft dit geweigerd, omdat niet aannemelijk is geworden dat arbeidsplaatsen moesten vervallen. Werknemer verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie (op grond van art. 7:685 (oud) BW) onder toekenning van een vergoeding met C=3. Werkgeefster heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW. Zij beaamt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar stelt dat de gevraagde vergoeding dient te worden afgewezen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgeefster stelt dat op haar verzoek de WWZ van toepassing is, terwijl werknemer dit heeft betwist. Artikel XXII lid 1 onderdeel c van het Overgangsrecht bepaalt ten aanzien van de voor 1 juli 2015 geldende wettelijke regeling dat deze van toepassing blijft op een geding dat is aangevangen voor dat tijdstip. In casu is dat het geval. Het geding is gestart met het uitbrengen van het verzoekschrift van werknemer op 30 juni 2015 en werkgeefster heeft in dit geding een zelfstandig tegenverzoek gedaan. Deze uitkomst is ook wenselijk omdat op deze verzoeken, waarbij dezelfde feiten en omstandigheden aan de orde zijn, dezelfde wettelijke regels dienen te worden toegepast.
Gelet op de verstoorde arbeidsrelatie, kan continuering van het dienstverband niet langer als een reële optie worden aangemerkt. De arbeidsovereenkomst wordt derhalve ontbonden. Ten aanzien van de vergoeding wordt het volgende overwogen. Uit het dossier blijkt dat werkgeefster op verschillende manieren heeft gepoogd de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen. Werkgeefster heeft werknemer geen werkzaamheden meer laten verrichten terwijl hij volledig hersteld was gemeld. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom werknemer niet tot het werk is toegelaten. Werkgeefster heeft de arbeidsrelatie onnodig op scherp gezet. Zij heeft zich niet als goed werkgever gedragen. Door het handelen van werkgeefster is werknemer in een uitzichtloze situatie beland. Onvoldoende is gesteld dat werknemer heeft bijgedragen aan de verstoorde arbeidsrelatie. Ter zitting heeft werkgeefster weliswaar aangevoerd dat allerlei omstandigheden zijn gaan meetellen en dat er sprake is van de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen maar zij heeft deze stellingen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Aan de stelling dat werknemer zou kunnen worden gekwalificeerd als gelukszoeker wordt voorbijgegaan. Verder acht de kantonrechter van belang dat werknemer inmiddels een ander dienstverband is aangegaan. Daarbij wordt wel in aanmerking genomen dat het gaat om een dienstverband voor bepaalde tijd met een proeftijd en dat er een lager loon is overeengekomen. Gelet op alle omstandigheden wordt een vergoeding toegekend met C=1,5 (€ 35.275,50 bruto).