Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
Hoge Raad, 6 november 2015
ECLI:NL:HR:2015:3229

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid

Uitvoerders van VUT-regelingen zijn eveneens gehouden aan informatieplicht ex artikel 17 PSW (oud).

Werknemer heeft tot en met 4 november 2004 als werknemer wettelijk verplicht deelgenomen in de ouderdomspensioenregeling van Bpf Bouw. Per 5 november 2004 is werknemer directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) in A B.V. geworden. In 2004 waren dga’s uitgezonderd van de wettelijke verplichting tot deelname in Bpf Bouw. Werknemer heeft na 5 november 2004 niet op vrijwillige contractuele basis deelgenomen aan Bpf Bouw zodat zijn deelname per die datum is geëindigd. Werknemer was als werknemer tot en met 4 november 2004 en als dga vanaf 5 november 2004 tot en met 31 december 2005 verplicht deelnemer aan de zogenaamde aanvullingsregeling van de Stichting Vrijwillige Vervroegde Uittreding voor het UTA (Uitvoerend, Technisch, Administratief)-personeel in het Bouwbedrijf (hierna: VUT-fonds). Tevens nam werknemer verplicht deel aan de vroegpensioenregeling van de Stichting Vroegpensioenfonds voor het UTA-personeel in het Bouwbedrijf (hierna: het Vroegpensioenfonds). Per 1 januari 2006 zijn de vroegpensioenregeling van het Vroegpensioenfonds en de aanvullingsregeling van het VUT-fonds voor alle deelnemers beëindigd. Vanaf die datum heeft werknemer geen premiegegevens meer ingediend en geen premie meer betaald voor de vroegpensioenregeling en de aanvullingsregeling. Het Vroegpensioenfonds heeft in maart 2006 dga’s die tot 1 januari 2006 hadden deelgenomen in het Vroegpensioenfonds en het VUT-fonds op de hoogte gesteld van het einde van de vroegpensioenregeling en de aanvullingsregeling per 1 januari 2006 en het aanbod gedaan om op vrijwillige basis deel te nemen aan de ouderdomspensioenregeling en de aanvullende regelingen 55-/55+ van Bpf Bouw. Bij brief van 16 december 2008 heeft werknemer Bpf Bouw bericht dat hij gebruik wil maken van de mogelijkheid om deel te nemen aan de ouderdomspensioenregeling en de aanvullende regelingen. Bij brief van 9 januari 2009 heeft Bpf Bouw dit verzoek afgewezen omdat het antwoordformulier niet tijdig was geretourneerd, te weten voor 1 mei 2006. Werknemer vorderde veroordeling van Bpf Bouw hem alsnog in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan voormelde regelingen (de ouderdomspensioenregeling en de aanvullende regelingen 55-/55+) met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat hij de brief met bijlage van maart 2006 nooit heeft ontvangen en dat Bpf Bouw heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht voor haar (voormalige) deelnemers, onder meer door het aanbod niet aangetekend of met bewijs van ontvangst te verzenden en hem niet te rappelleren. Het hof heeft de vordering toegewezen.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De klachten nemen tot uitgangspunt dat op het Vroegpensioenfonds een uit artikel 17 PSW (oud) voortvloeiende zorgplicht rustte met betrekking tot de vroegpensioenregeling, maar betogen dat het hof heeft miskend dat een dergelijke zorgplicht niet op artikel 17 PSW (oud) kan worden gebaseerd voor zover het gaat om de beëindiging van de VUT-regeling door het VUT-fonds. Deze klachten falen. Het hof heeft geoordeeld dat op (de rechtsvoorgangers van) Bpf Bouw de in arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2013 (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4465, NJ 2013/106) bedoelde zorgplicht rustte ten aanzien van de kennisgeving van de beëindiging van de vroegpensioenregeling en de daarmee samenhangende VUT-regeling, alsmede ten aanzien van de kennisgeving van het aanbod houdende een vervangende voorziening. Het hof heeft daarbij mede acht geslagen op de strekking van artikel 17 PSW (oud). Aldus steunt zijn oordeel kennelijk mede op het ook aan artikel 17 PSW (oud) ten grondslag liggende uitgangspunt dat uitvoerende instanties van dergelijke regelingen gehouden zijn deelnemers op de hoogte te stellen van wijzigingen van die regelingen, zoals in het onderhavige geval de beëindiging daarvan, alsmede - indien van toepassing - van een daarmee samenhangend aanbod deel te nemen aan een vervangende regeling, bij welk aanbod grote, voor die instanties kenbare persoonlijke en financiële belangen van de deelnemers kunnen zijn betrokken. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.