Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 23 september 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:9787
werkgever/werkneemster
Werkneemster is op 1 maart 2008 in dienst getreden. Laatstelijk is zij werkzaam in de functie van Officemanager. In augustus 2014 is bij werkneemster de diagnose fibromyalgie gesteld. Medio januari 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld in verband met fibromyalgie-gerelateerde klachten. Bij e-mail van 23 juli 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld in verband met klachten naar aanleiding van een auto-ongeluk dat zij op 20 juli 2015 heeft gehad. Werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW, onder toekenning van een transitievergoeding. Daartoe wordt het volgende aangevoerd. Door toedoen van werkneemster is in de tandartspraktijk een gespannen en ijskoude sfeer ontstaan tussen werkneemster en de andere teamleden van de praktijk. Zij zet zich onvoldoende in en stelt zich niet collegiaal op. Haar werkhouding is negatief en communicatie vindt nauwelijks meer plaats. Niet alleen het team maar ook patiënten ondervinden hiervan last. Werkgever heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer het beoordelingsverslag van 13 januari 2015, alsmede verklaringen van twee andere medewerkers van het team overgelegd. Voorts wijst werkgever op een aantal punten waaruit zou blijken dat de wijze waarop werkneemster functioneert te wensen over laat.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Er is sprake van een opzegverbod, omdat werkneemster ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte. Bovendien heeft werkneemster zich eerst per 23 juli 2015 ziek gemeld, terwijl het verzoekschrift in deze zaak op 21 juli 2015 is ingediend. Het opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 7 BW dan ook reeds om die reden niet in de weg aan ontbinding, omdat de ziekte aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen. Hoewel op basis van de stukken en de verklaringen ter zitting kan worden vastgesteld dat op zichzelf sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, leveren de door werkgever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op. Gebleken is dat de problemen zijn ontstaan in de loop van 2014 terwijl hiervan in een voorliggende periode geen sprake was. Werkneemster heeft in dit verband onbetwist naar voren gebracht dat zij, samen met werkgever, de praktijk vanaf begin 2008 heeft opgebouwd en deze met de inzet van beiden is uitgegroeid tot een bloeiende praktijk. Gebleken is dat zelfs in november 2014 nog een functioneringsgesprek heeft plaatsgehad waarbij geen melding is gemaakt van een negatieve werkhouding van werkneemster, een verstoorde arbeidsverhouding of andere klachten betreffende het functioneren. Eerst in januari 2015 heeft werkgever de door hem gestelde feiten verwoord in genoemd beoordelingsverslag. Weliswaar is in dat verslag vermeld dat een evaluatie van genoemde knelpunten zou plaatsvinden nadat werkneemster haar therapie in verband met haar arbeidsongeschiktheid zou hebben afgerond, echter niet is gebleken dat deze evaluatie heeft plaatsgehad. Ook nadat werkneemster op 22 juni 2015 volledig arbeidsgeschikt was, heeft werkgever op geen enkele constructieve wijze pogingen ondernomen om de onderlinge verhoudingen in de praktijk of de relatie tussen werkneemster en hem te verbeteren, terwijl dit, gelet op de lengte van het dienstverband, de in de loop van de jaren getoonde inzet van werkneemster en de intensiteit van de samenwerking op zijn weg had gelegen. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.