Naar boven ↑

Rechtspraak

A c.s./ABN Amro Bank N.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16 oktober 2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:7788

A c.s./ABN Amro Bank N.V.

Wijziging prepensioenregeling leidt tot onderscheid naar leeftijd. Onderscheid was in 2001 al objectief gerechtvaardigd.

Werknemers A en B zijn in 1979 en 1989 in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) ABN Amro. Op het moment van hun indiensttreding gold voor A en B een regeling vervroegde uittreding (VUT-regeling). Na de invoering van de Wet fiscale behandeling van pensioenen van 29 april 1999, is met ingang van 2001 bij cao overeengekomen dat binnen Fortis Bank Nederland, rechtsvoorganger van ABN Amro (hierna: FBN), de VUT-regeling zou worden vervangen door prepensioen. Voor werknemers geboren in 1948 of eerder bleef de bestaande VUT-regeling behouden, omdat voornoemde wet aanpassing voor hen niet toestond. De invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling van 24 februari 2005 beëindigde fiscale facilitering van prepensioen, behoudens voor werknemers geboren voor 1950. Naar aanleiding van deze nieuwe wetgeving hebben cao-partijen onderhandeld over de behandeling van het op dat moment bestaande prepensioen van werknemers geboren in 1949 en werknemers geboren vanaf 1950. Dit heeft geresulteerd in de FBN-CAO 2006-2008. Voor werknemers van 1948 en eerder bleef in deze cao de bestaande VUT-regeling in stand. Voor werknemers van 1950 en later werd het prepensioen premievrij gemaakt en desgewenst omgezet in een levenslooptegoed. Voor werknemers uit 1949 werd in de cao een nieuwe VUT-regeling opgenomen. Van 1 maart 2011 tot 26 maart 2014 ontving B een uitkering op basis van laatstgenoemde regeling. Van 21 april 2011 tot 21 april 2014 ontving A een uitkering op basis van die regeling. A en B vorderen een verklaring voor recht dat ABN Amro een verboden onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt. Aan deze vordering leggen A en B ten grondslag dat de VUT-regeling die voor hen gold veel ongunstiger was dan de oude VUT-regeling die gold voor werknemers van 1948 en ouder, aangezien de rekengrondslag veel beperkter is. Er was geen reden werknemers uit 1949 anders te behandelen dan werknemers van 1948 en ouder. Toch is er onderscheid gemaakt, waarvoor ook geen objectieve rechtvaardiging bestaat, nu fiscale wetgeving niet dwong tot dat onderscheid. Dit is ook al vastgesteld door het College voor de Rechten van de Mens (CRM). Voor zover dat onderscheid niettemin bij cao is overeengekomen, is het nietig.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De als gevolg van fiscale wetgeving doorgevoerde wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden hebben geleid tot verschillende behandeling van werknemers met een bepaalde leeftijd, althans binnen een bepaalde leeftijdscategorie. Dat levert onderscheid naar leeftijd op. Voor beantwoording van de vraag of voor dat onderscheid een objectieve rechtvaardiging bestaat, moet naar het moment van iedere wijziging allereerst worden vastgesteld of sprake is van een legitiem doel voor het onderscheid en vervolgens of de gewijzigde regelingen in de cao voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk waren. In 2001 leidden gewijzigde maatschappelijke inzichten tot het zo veel mogelijk afschaffen van VUT-regelingen. Dat vormde op dat moment dan ook een legitiem doel, A en B hebben dat ook niet betwist. De Wet fiscale behandeling van pensioenen maakte het instellen van prepensioen in plaats van VUT fiscaal mogelijk, behoudens voor werknemers die nog minder dan tien jaren te gaan hadden tot hun prepensioenleeftijd. Dat waren de werknemers van 1948 en ouder. Voor het zo veel mogelijk afschaffen van VUT-regelingen was het in het leven roepen van een prepensioenregeling voor werknemers van 1949 en jonger dan ook een passend en noodzakelijk middel, ook dit is door A en B niet betwist. Hier komt bij dat de nieuwe regeling de instemming had van de vakbonden. Het in 2001 gemaakte onderscheid was dan ook objectief gerechtvaardigd. In 2006 is vervolgens onderscheid gemaakt binnen de groep werknemers met een prepensioenregeling; de groep werknemers uit 1949 werd anders behandeld dan de groep van 1950 en jonger. A en B beroepen zich er echter niet op dat dit onderscheid verboden is, zij willen immers niet vergeleken worden met de werknemers van 1950 en jonger (die hadden een minder gunstige regeling), maar met de werknemers van 1948 en ouder. Het onderscheid ten opzichte van die werknemers was echter in 2001 al - objectief gerechtvaardigd - gemaakt. De versobering van de regeling voor werknemers uit 1949 zoals die in 2006 werd doorgevoerd, kan dan ook geen verboden onderscheid ten opzichte van werknemers van 1948 en ouder opleveren.