Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 9 december 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:10570

werknemer/werkgeefster

Afwijzing loonvordering wegens ontbreken deskundigenoordeel ex artikel 7:629a BW. Met bevestiging van opzegging van werknemer wordt alsnog aan (schriftelijke) aanzegverplichting voldaan. Aanzegvergoeding naar rato.

Werknemer is op 1 oktober 2014 voor bepaalde tijd, te weten tot en met 31 maart 2015, bij werkgeefster in dienst getreden. In de arbeidsovereenkomst staat een arbeidsomvang van 24 uur per week vermeld tegen een salaris van € 9,50 bruto per uur. Op 7 maart 2015 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst mondeling opgezegd tegen 31 maart 2015. Werknemer heeft zich vervolgens ziek gemeld. Op 13 maart 2015 heeft werkgeefster het ontslag aan werknemer bevestigd en daarbij meegedeeld dat maandag 30 maart 2015 de laatste werkdag zou zijn. Werknemer is niet ingegaan op de uitnodiging van de arbodienst om op gesprek te komen. Vervolgens heeft werkgeefster het salaris over de maand maart niet uitbetaald. Werknemer vordert uitbetaling van het loon en vakantiedagen. Werknemer stelt dat hij voor 27 uur, en niet voor 24 uur, per week bij werkgeefster in is dienst getreden. Volgens werknemer heeft werkgeefster onterecht het salaris en de niet opgenomen vakantiedagen niet uitbetaald. Daarbij komt dat werkgeefster niet heeft voldaan aan de aanzegverplichting. Werkgeefster stelt dat de overeengekomen arbeidsduur 24 uur per week was. Reeds in februari 2015 heeft werkgeefster mondeling aan werknemer toegezegd dat de arbeidsovereenkomst met een periode van zes maanden zou worden verlengd. Op 7 maart 2015 heeft werknemer werkgeefster aangezegd haar contract niet meer te willen verlengen. Werkgeefster betwist de ziekte van werknemer. Ten slotte stelt werkgeefster dat het door werknemer begrote bedrag aan opgebouwde, maar nog niet opgenomen, vakantiedagen onjuist is.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft geen deskundigenoordeel ex artikel 7:629a BW overgelegd, zodat de loonvordering wordt afgewezen. Partijen verschillen van mening over het aantal nog uit te betalen vakantiedagen/uren. Werkgeefster heeft met het opgestelde overzicht, waaruit het aantal opgebouwde en opgenomen uren blijkt, voldoende de stelling van werknemer betwist. Daarbij komt dat ter zitting is komen vast te staan dat werkgeefster dit overzicht op 27 november 2014 naar werknemer heeft verzonden. Dit is van belang omdat op genoemde datum al sprake was van een aanzienlijk negatief verlofurensaldo, dat bepalend is voor het door werkgeefster gestelde eindsaldo. Mitsdien kan de vordering worden begroot op de door werkgeefster voorgestelde wijze. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 april 2015, nu werkgeefster tegen deze ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd. In beginsel is werkgeefster over het hiervoor toegewezen bedrag op de voet van artikel 7:625 BW wettelijke verhoging verschuldigd. Echter, onder de gegeven omstandigheden bestaat aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Vast staat dat werkgeefster de uitbetaling van de vakantiedagen achterwege heeft gelaten vanwege de ongegronde weigering van werknemer om in te gaan op de uitnodiging voor een gesprek bij de verzuimconsulent van de arbodienst van werkgeefster. In redelijkheid kon van werknemer worden verwacht dat hij gehoor aan de oproep zou geven. Vast staat dat werkgeefster niet tijdig aan de aanzegverplichting ex artikel 7:668 BW heeft voldaan. De eventuele mondeling door werkgeefster aan werknemer hierover gedane mededelingen doen hieraan niet af, nu het voldoen aan de aanzegverplichting schriftelijk dient te gebeuren.  Nu werkgeefster bij e-mail van 13 maart 2015 aan werknemer per e-mail heeft bericht dat zij de opzegging van werknemer bevestigt en dat 30 maart 2015 de laatste werkdag zal zijn, wordt werkgeefster geacht op 13 maart 2015 alsnog aan de aanzegverplichting te hebben voldaan. Dit brengt mee dat de werkgeefster een aanzegvergoeding naar rato (art. 7:668 lid 3 BW) verschuldigd is. Werkgeefster heeft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 13 dagen te laat aangezegd en is derhalve een bedrag van € 414,32 verschuldigd.