Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Flevoziekenhuis/werkneemster
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 december 2015

Stichting Flevoziekenhuis/werkneemster

Ontslag wegens verstoorde arbeidsverhouding na inhoudelijke functiewijziging van gere-integreerde arbeidsongeschikte arts-assistent cardiologie leidt tot aanspraak wachtgeldregeling.

Werkneemster (geboren 1960) is op 12 maart 1990 in dienst getreden van Flevoziekenhuis, laatstelijk als arts-assistent cardiologie. In april 2010 raakt zij arbeidsongeschikt wegens een burn-out. Tijdens deze periode van arbeidsongeschiktheid wordt de verdeling van haar taken en verantwoordelijkheden over de arts-assistent en de medisch specialisten (cardiologen) gewijzigd. Een deel van de oude taken van de arts-assistent valt vanaf dat moment toe aan een medisch specialist (een kliniekcardioloog). Met deze wijzigingen wordt werkneemster pas na haar terugkeer geconfronteerd. Bij de pogingen om werkneemster weer te doen terugkeren in haar vorige functie (waarvan de functienaam ongewijzigd maar de functie-inhoud gewijzigd is) raakt de arbeidsrelatie verstoord met als uiteindelijk gevolg dat in een ontbindingsprocedure de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen het ziekenhuis en de arts-assistent ontbindt met toekenning van een ontslagvergoeding onder toekenning van een vergoeding van € 86.480,00 (factor C = 0,5) bruto. Aan werkneemster is per 2 januari 2012 een WW-uitkering toegekend. In de toepasselijke CAO Ziekenhuizen 2011-2014 is een wachtgeldregeling voorzien die onder meer uitkeert bij gehele of gedeeltelijke opheffing van zijn functie of formatieplaats en reorganisatie waardoor werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden. De centrale vraag die partijen verdeeld houdt, is of in casu sprake is van een situatie als bedoeld in de cao.

Het hof oordeelt als volgt. Dat de functie 'stafarts cardiologie' is gewijzigd als gevolg van de aanstelling, in de periode van arbeidsongeschiktheid van werkneemster, van een kliniekcardioloog, staat vast. De vraag die overblijft is of deze functiewijziging zodanig was dat niet langer gesproken kon worden gesproken van dezelfde functie als voorheen. Uit de over en weer gestelde feiten en omstandigheden, alsmede de overgelegde stukken (brieven en e-mails van partijen, de bedrijfsarts en een GZ-psycholoog) volgt dat de functiewijzigingen op het volgende neerkwamen. Werkneemster mocht niet langer zelfstandig en autonoom werken maar diende meer in overleg en op aanwijzing van de (kliniek)cardioloog te werken. Het was haar niet langer toegestaan zelfstandig zaalvisites te doen maar zij moest dit doen in aanwezigheid van de (eindverantwoordelijke) cardioloog. Dat liet, zo begrijpt het hof, voor haar bij die visites geen (zelfstandige) rol van betekenis over. Ook werd haar, zoals werkneemster onweersproken heeft gesteld, verboden rechtstreeks voor huisartsen als vraagbaak te fungeren, waarbij de daartoe voorheen gebruikte telefoon werd afgesloten. Werkneemster heeft ook onweersproken gesteld dat het haar niet langer werd toegestaan deel te nemen aan het vakgroepoverleg cardiologie. De aldus gewijzigde functie verschilt naar het oordeel van het hof op meerdere punten in belangrijke mate van de oude functie van werkneemster. Werkneemster had weliswaar nog eigen bevoegdheden als arts maar haar voorheen bestaande zelfstandigheid, autonomie en spilfunctie werden sterk ingeperkt. Waar voorheen het accent op verantwoording achteraf (na uitvoering van werkzaamheden) lag, werd dat meer een toezicht voorafgaand aan of bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Het ziekenhuis stelt weliswaar dat werkneemster kon terugkeren als stafarts cardiologie maar bij de beantwoording van de vraag of dit dezelfde functie was, gaat het niet om de benaming maar om de inhoud daarvan. Die inhoud stemt, naar het oordeel van het hof, onvoldoende overeen met de voorheen bestaande functie om nog van dezelfde functie te kunnen spreken. Hier is niet aan de orde of de omstreden functiewijziging wenselijk of noodzakelijk was. Het gaat hier slechts om het antwoord op de vraag of de functiewijziging zodanig was dat gesproken moet worden van (gedeeltelijke) opheffing van de oude functie van werkneemster. Die laatste vraag beantwoordt het hof in bevestigende zin. Nu de ontbindingsvergoeding haar grondslag vindt in een uitspraak van de rechter en de wachtgelduitkering in de contractuele verhouding van partijen, staan deze uitkeringen in beginsel los van elkaar. Mede van belang is dat de ontbindingsbeschikking kracht van gewijsde heeft. De daarin vastgestelde ontbindingsvergoeding kan in de onderhavige zaak niet worden verminderd nu dit zich niet zou verdragen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.