Rechtspraak
werknemer/werkgeefsterRechtbank Den Haag, 19 november 2015
werknemer/werkgeefster
Werknemer is sinds 30 april 2012 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) werkgeefster en was daarvoor van 2008 tot 2012 bij diezelfde werkgeefster werkzaam op basis van een uitzendovereenkomst. Sinds 1 oktober 2013 heeft werknemer op basis van vier verschillende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor werkgeefster gewerkt waarvan de laatste liep tot 1 oktober 2015. In de cao die gold van 1 januari 2013 t/m 31 december 2014 staat dat zeven keer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd binnen drie maanden in drie jaar kan worden aangegaan. Voorts staat in de cao dat deze stilzwijgend wordt verlengd voor de duur van één jaar als er nog geen nieuwe cao is en evenmin sprake is van een opzegging van de cao. Op 26 augustus 2015 bericht werkgeefster aan werknemer dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2015 van rechtswege eindigt. Werknemer stelt zich echter op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en verzoekt werkgeefster onder meer te veroordelen tot betaling van zijn salaris vanaf 1 oktober 2015 tot aan het moment dat zijn dienstverband rechtsgeldig is geëindigd. Werknemer stelt dat de vierde arbeidsovereenkomst is aangegaan tijdens de periode waarin de cao stilzwijgend was verlengd en volgens artikel XXIIe van het overgangsrecht van de WWZ moet er sprake zijn van een cao waarvan de looptijd niet is verstreken. Werkgever kan daarom geen beroep doen op artikel XXIIe, aldus werknemer.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van dat een stilzwijgend verlengde cao bij de toepassing van artikel 7:668a BW niet heeft te gelden als lopende cao. De cao van werkgeefster voorziet uitdrukkelijk in de situatie dat op het moment van aflopen de cao doorloopt in afwachting van een nieuwe cao. Ook voorziet artikel 19 Wet CAO in de mogelijkheid dat de voor bepaalde tijd aangegane cao wordt geacht telkens voor maximaal één jaar te zijn verlengd. Daarnaast wordt in de memorie van toelichting bij artikel 9 lid 1 en artikel 19 Wet CAO een onderscheid tussen een uitdrukkelijk, stilzwijgend of niet afgesloten cao niet gemaakt. Volgens werknemer is er in dit geval geen sprake van ‘de duur van de looptijd’ van de cao, gedurende welke looptijd ingevolge artikel XXIIe van de WWZ kan worden afgeweken van artikel 7:668a BW. Hij geeft echter niet aan hoe de werking van de (stilzwijgend) verlengde cao dan moet worden geduid. In de dagvaarding lijkt hij te betogen dat de situatie van de verlengde cao gelijk is aan die van geen cao (‘terwijl de eerder toepasselijke cao is geëxpireerd’), maar dit standpunt vindt nergens steun. Werknemer wijst voorts op het Besluit overgangsrecht transitievergoeding, waarin in artikel 2 lid 4 uitdrukkelijk is bepaald dat het artikel niet van toepassing is indien de afspraken (gegrond op een lopende collectieve afspraak met verenigingen van werknemers) zijn verlengd. Een dergelijke bepaling ontbreekt echter in het overgangsrecht van artikel 7:668a BW. Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zodat de vorderingen van werknemer worden afgewezen.