Rechtspraak
werkgever/werkneemsterRechtbank Zeeland-West-Brabant, 18 januari 2016
werkgever/werkneemster
Werkneemster is in dienst van ING. ING verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn het er bij gelegenheid van de mondelinge behandeling, na debat, over eens geworden dat de arbeidsverhouding tussen hen onherstelbaar verstoord is geraakt, dat herplaatsing van werkneemster niet mogelijk moet worden geacht en dat derhalve aan de door ING verzochte ontbinding niet valt te komen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn het er verder over eens dat werkneemster aanspraak heeft op een beëindigingsvergoeding van € 21.630 bruto, waarin de wettelijke transitievergoeding en de gemaakte kosten voor rechtsbijstand worden geacht te zijn begrepen. ING wordt veroordeeld tot betaling van die vergoeding. Partijen zijn overigens nog tot het navolgende vergelijk gekomen:
- bij het einde van het dienstverband zal ING aan werkneemster 167 niet-genoten vakantie-uren uitbetalen;
- ING zal een positief geformuleerd getuigschrift aan werkneemster verstrekken;
- de vermelding van, althans betreffende werkneemster in het incidentenregister van ING wordt gehandhaafd;
- de bij partijen bekende vordering van € 2.500 die ING op werkneemster heeft ter zake het (privé)gebruik van de aan haar ter beschikking gestelde leaseauto vervalt;
- de door werkneemster gedurende de periode 1 oktober 2013 tot en met 1 oktober 2015 ontvangen personeelskorting hoeft niet aan ING te worden terugbetaald;
- ING verleent werkneemster toestemming om de tussen partijen bekende koopwoning, op de financiering waarvan de personeelskorting niet (meer) van toepassing is, - nog - gedurende een periode van 1 jaar vanaf heden te verhuren;
- de door werkneemster bij ING afgesloten hypotheek ten behoeve van de tussen partijen bekende koopwoning hoeft niet elders te worden ondergebracht;
- partijen hebben ter zake de arbeidsovereenkomst en het einde daarvan overigens niets meer van elkaar te vorderen en zij verlenen elkaar, na uitvoering van het bovenstaande, finale kwijting.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen (overigens) hun eigen proceskosten dragen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2016 en veroordeelt ING om aan werkneemster een beëindigingsvergoeding van € 21.630 te betalen onder de voorwaarden en op de wijze als hiervoor nader omschreven.