Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Federatie Nederlandse Vakbeweging
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 januari 2016
ECLI:NL:RBAMS:2016:2

werkneemster/Federatie Nederlandse Vakbeweging

Werkneemster heeft, na het verzoeken om juridische bijstand bij de FNV, een externe rechtshulpverlener in de arm genomen. FNV hoeft de advocaatkosten van deze externe hulpverlener niet te betalen.

In 2003 heeft werkneemster met haar werkgever afgesproken dat zij niet meer in het weekend hoefde te werken. Echter, vanaf eind 2009/begin 2010 is haar werkgever zich op het standpunt gaan stellen dat alle speeltuinmedewerkers in het weekend inzetbaar moeten zijn. Werkneemster heeft zich daartegen verzet. Voorts is een geschil ontstaan over de overplaatsing van werkneemster. Op 6 maart 2011 heeft werkneemster om juridische bijstand bij FNV verzocht. Vervolgens heeft werkneemster een externe rechtshulpverlener in de arm genomen en zijn aansluitend meerdere procedures tegen haar werkgever gestart. Nu vordert werkneemster betaling van € 25.000 van FNV. Het gevorderde bedrag betreft de advocaatkosten die werkneemster heeft gemaakt in verband met de vermelde procedures. FNV voert gemotiveerd verweer.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Primair heeft werkneemster gesteld dat FNV tekort is geschoten in de aan werkneemster verleende rechtsbijstand en dat zij vanwege dat tekortschieten een externe rechtshulpverlener heeft moeten inschakelen. De tekortkoming van FNV bestaat er in de eerste plaats uit dat FNV haar ondeskundig heeft bijgestaan. Werkneemster stelt dat zij ten onrechte is geadviseerd om water bij de wijn te doen ten aanzien van het werken in het weekend en heeft FNV, zonder instemming van werkneemster, de overplaatsing van werkneemster geaccepteerd. Doordat FNV daarvoor geen tegenprestatie heeft verlangd is de onderhandelingspositie van werkneemster verzwakt. Deze stelling kan niet tot toewijzing van de vordering leiden. Het advies van FNV om in te stemmen met het werken in een beperkt aantal weekenden heeft werkneemster niet opgevolgd. In zoverre valt niet in te zien hoe dit advies voor werkneemster tot schade kan hebben geleid. Voorts stelt werkneemster dat de tekortkoming van FNV bestaat uit feit dat de FNV de rechtsbijstandverlening heeft gestaakt zonder dit aan werkneemster kenbaar te maken. Daarmee heeft FNV de opdracht onrechtmatig eenzijdig opgezegd, aldus werkneemster. Uit de overgelegde stukken en het ter terechtzitting verhandelde blijkt niet dat FNV op enig moment aan werkneemster heeft meegedeeld dat door FNV geen rechtsbijstand meer zou worden verleend. Voorts is niet gebleken dat FNV na 19 april 2011 niet meer bereid was om verdere rechtsbijstand aan werkneemster te verlenen. Evenmin kan worden geoordeeld dat FNV wanprestatie heeft gepleegd door binnen de overeenkomst geen alternatief te bieden om door FNV of buiten FNV te worden bijgestaan en door niet te wijzen op de klachtenregeling. Uit de omstandigheid dat werkneemster een second opinion had gevraagd, heeft FNV niet hoeven te begrijpen dat werkneemster deze advocaat voor de behandeling van het geschil met haar werkgever wilde inschakelen. Integendeel, op de vraag van FNV of door werkneemster een andere behandelaar werd ingeschakeld, is geantwoord dat FNV de behandelaar bleef ondanks de door haar gevraagde second opinion. Subsidiair heeft werkneemster gesteld dat zij aan het bepaalde in artikel 10 onderdeel a van de algemene voorwaarden heeft voldaan. Op grond van de door werkneemster gestelde omstandigheden - te weten dat FNV ervan op de hoogte was dat zij een second opinion had aangevraagd en dus ook van het feit dat werkneemster vond dat haar belangen niet goed door FNV werden behartigd - kan dat niet worden vastgesteld. Dit kan immers niet gelijk worden gesteld met een verzoek als bedoeld in artikel 10 onderdeel a van de algemene voorwaarden. Evenmin kan worden geoordeeld dat FNV zich er naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op kan beroepen dat werkneemster niet aan de voorwaarden van artikel 10 onderdeel a van de algemene voorwaarden heeft voldaan. De omstandigheid dat werkneemster overspannen was, is evenmin van voldoende gewicht om haar ontslagen te achten van de verplichting om de weg van artikel 10 onderdeel a van de algemene voorwaarden te volgen. Ook de stelling dat artikel 10 onderdeel a van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is faalt. Het meer subsidiaire beroep van werkneemster op onrechtmatige daad is evenmin succesvol. De slotsom is dat de vordering van werkneemster zal worden afgewezen.