Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Spijkenisse Medisch Centrum B.V. c.s.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20 januari 2016
ECLI:NL:RBROT:2016:444

X/Spijkenisse Medisch Centrum B.V. c.s.

Ongerechtvaardigde verrijking SMC c.s. na doorstart Ruwaard van Puttenziekenhuis, door de facto deels de praktijk van medisch specialist (uroloog) X over te nemen, zonder daarvoor een goodwillvergoeding te betalen. Door X gevorderde schadevergoeding toegewezen.

X is vrijgevestigd medisch specialist voor urologie. X oefende zijn praktijk sinds 1991 uit in het Ruwaard van Puttenziekenhuis (hierna: Ruwaard van Putten) op grond van een met deze partij gesloten toelatingsovereenkomst. In de toelatingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat X een goodwillvergoeding zou toekomen op het moment dat de toelatingsovereenkomst eindigt. Op 24 juni 2013 failleerde het Ruwaard van Putten. Het faillissement is voorafgegaan door een prepackprocedure. Onder de naam Spijkenisse Medisch Centrum (hierna: SMC) is een doorstart gemaakt. SMC heeft de toelatingsovereenkomst met X niet overgenomen, maar met hem een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden gesloten, met ingang van 1 juli 2013, welke vervolgens door SMC niet is verlengd. X vordert vergoeding van schade. Hij grondt zijn vorderingen op onrechtmatig handelen, dan wel op toerekenbaar tekortschieten, dan wel op ongerechtvaardigde verrijking.

De rechtbank oordeelt als volgt. Van onrechtmatig handelen van SMC is geen sprake. Ten tijde van het aanvragen van de prepackprocedure was sprake van een reële faillissementssituatie. In de voorgeschiedenis van het faillissement van het Ruwaard van Putten valt geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de conclusie dat de faillissementsaanvraag en de daaropvolgende doorstart tot doel had SMC in de gelegenheid te stellen zich te ontdoen van bepaalde medisch specialisten en vervolgens hun praktijk voort te zetten. Voor zover X betoogt dat SMC onrechtmatig heeft gehandeld door hem direct na de doorstart een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden, omdat dit met geen ander doel zou zijn geschied dan de patiënten van X geruisloos aan SMC te binden, faalt ook dit betoog. Het doel van de prepack was immers het beperken van maatschappelijke schade. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan continuïteit van patiëntenzorg. Tegen die achtergrond is X een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden, hetgeen dan ook geen onrechtmatig handelen van SMC oplevert.

Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van goodwillschade overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel de rechtbank aanneemt dat bij overname van de praktijk van een medisch specialist door de overnemende partij (althans, door het ziekenhuis voor zover de praktijk de facto wordt voortgezet met een specialist in loondienst) een goodwillvergoeding pleegt te worden betaald, kan een dergelijke verplichting in het onderhavige geval niet worden aangenomen, nu van een overname van de praktijk van X geen sprake is geweest. De toelatingsovereenkomst met X is immers niet door SMC overgenomen. Het voorgaande neemt niet weg dat door de overname van het ziekenhuis de facto ook de in het Ruwaard van Putten gevoerde praktijken in ieder geval gedeeltelijk zijn voortgezet door SMC, waaronder de praktijk van X. De bestaande relaties met patiënten schaart de rechtbank hier onder het begrip ‘de praktijk’. De rechtbank acht het aannemelijk dat een deel van de patiënten die voorheen door X werd behandeld specifiek voor X heeft gekozen vanwege zijn reputatie. Mede daardoor is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking, waardoor SMC wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan X. Voor de berekening van de hoogte van de schadevergoeding zal de rechtbank een deskundige benoemen. De rechtbank houdt iedere beslissing aan.