Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Medline Harderberg BV
Hoge Raad, 5 februari 2016
ECLI:NL:HR:2016:198

werkneemster/Medline Harderberg BV

Werknemer kan slechts in kosten van de werkgever worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (art. 7:629a BW). Het niet of onvoldoende onderbouwen van beroep leidt niet tot kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Werkneemster heeft op 25 maart 2012 een ongeluk gehad. Zij ontvangt sindsdien Krankengeld naar Duits recht voor vijftien uur per week. Zij is niet meer op haar werk in Hardenberg verschenen, afgezien van tweemaal vier uren op respectievelijk 29 en 30 mei 2012. In dit geding vordert werkneemster, na eisvermeerdering in hoger beroep, dat Medline wordt veroordeeld tot betaling van het haar nog toekomende loon over de periode van mei 2012 tot en met 12 mei 2013, alsmede tot betaling van de wettelijke verhoging van 50%. Zowel de kantonrechter als het hof hebben de vordering afgewezen onder meer omdat in strijd is gehandeld met artikel 7:629a BW. In cassatie klaagt werkneemster onder meer dat zij ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten. Daartoe betoogt zij dat het hof heeft miskend dat op de voet van artikel 7:629a lid 6 BW de werknemer bij een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in artikel 237 Rv kan worden veroordeeld in het geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, althans dat het hof zijn oordeel dat daarvan sprake is niet heeft gemotiveerd.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Artikel 7:629a lid 6 BW bepaalt dat de werknemer ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste lid (een vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte op de voet van art. 7:629 BW) slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in artikel 237 Rv wordt veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De bepaling stemt overeen met artikel 8:75 lid 1 Awb, dat voor de invoering van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Stb. 1996, 134) van toepassing was op procedures krachtens de Ziektewet. Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 7:629a BW en de voorloper daarvan, artikel 7A:1638ca (oud) BW, blijkt dat de bepaling ertoe strekt veilig te stellen dat de overgang van het publieke naar een privaat stelsel niet tot financiële drempels leidt, die de werknemer ervan kunnen weerhouden zijn recht op loondoorbetaling zo nodig voor de rechter af te dwingen (Kamerstukken II 1995/96, 24439, 3, p. 65). Voorts blijkt uit die parlementaire geschiedenis dat de wetgever met de invoering van artikel 7:629a lid 6 BW beoogt ‘dat de werknemer, behoudens misbruik van procesrecht, niet in de proceskosten wordt veroordeeld’ (Kamerstukken II 1995/96, 24439, 3, p. 14). Het hof heeft de veroordeling van werkneemster in de kosten van Medline niet anders gemotiveerd dan door werkneemster aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Het enkele door werkneemster ook in hoger beroep niet voldoende onderbouwen van haar vordering kan echter niet als kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht in de hiervoor bedoelde zin worden aangemerkt. Het onderdeel is dus terecht voorgesteld. Nu uit de stukken ook geen andere omstandigheden blijken die kunnen leiden tot het oordeel dat werkneemster kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van het procesrecht, zal de Hoge Raad zelf de zaak afdoen, door de kosten van het hoger beroep te compenseren.