Rechtspraak
werkneemster/werkgeefsterRechtbank Amsterdam, 2 februari 2016
werkneemster/werkgeefster
Werkneemster is van 1 september 2007 tot 1 oktober 2014 in dienst geweest. Laatstelijk was zij werkzaam in de functie Counter Manager. Op 21 november 2011 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Er is een re-integratietraject gestart. Op 7 maart 2013 heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat werkneemster niet geschikt is voor het eigen werk. Naar aanleiding hiervan is re-integratie in het tweede spoor ingezet. Na verkregen toestemming op 22 juli 2014 heeft werkgeefster de arbeidsovereenkomst tegen 1 oktober 2014 wegens langdurige arbeidsongeschiktheid opgezegd. Werkneemster stelt dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag en vordert een schadevergoeding van € 80.000. Daarnaast stelt zij dat werkgeefster op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van bedrijfsomstandigheden (blootstelling aan gevaarlijke stoffen).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster wordt niet gevolgd in haar stelling dat werkgeefster de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens een valse reden. De stelling dat wel een passende functie voorhanden was wordt betwist en mist feitelijke grondslag. Uit de stukken blijkt immers dat, vanaf het moment dat duidelijk was dat werkneemster een allergie heeft voor de stoffen rosin, cocamidopropyl en nikkelsulfaat, zowel de bedrijfsarts als de arbeidsdeskundige hebben geoordeeld dat zij niet geschikt was voor het eigen werk. Gelet op de beperkingen van werkneemster zijn geen andere passende functies aanwezig. Ter zitting is aan de orde geweest dat werkgeefster, op zoek naar tijdelijke gedeeltelijke werkzaamheden voor werkneemster, heeft onderzocht of zij enkele vertaalwerkzaamheden zou kunnen verrichten, gecombineerd met werkzaamheden ter ondersteuning van de Trainingmanager te Maarssen. Omdat de reistijd te lang was en zij niet over een rijbewijs beschikt, heeft werkneemster hiervan afgezien. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt in de gegeven omstandigheden niet in te zien hoe van werkgeefster kon worden verwacht dat zij een blijvende functie als vertaler voor werkneemster in het leven zou roepen. Van een valse reden is geen sprake. Ook het beroep op het gevolgencriterium faalt. Meegewogen wordt dat de arbeidsperspectieven van werkneemster, gelet op haar jonge leeftijd op het moment van de opzegging (38) en haar opleidingsniveau (universitair docent/vertaler) redelijk worden geacht. Vast staat dat bij werkneemster een allergie is geconstateerd voor stoffen die in parfums voorkomen en waarmee bij werkgeefster wordt gewerkt, maar dit maakt parfums nog niet tot gevaarlijke stoffen, waarmee zij werkneemster heeft laten werken. Bovendien heeft werkgeefster, vanaf het moment dat zij van de allergie afwist, ingezet op re-integratie in het tweede spoor. Ook de vordering ex artikel 7:658 BW wordt afgewezen. Werkgeefster heeft haar zorgplicht jegens werkneemster niet geschonden door haar bloot te stellen aan gevaarlijke stoffen. Evenmin is komen vast te staan dat werkgeefster (anderszins) in strijd met de Arbowet of haar eigen gedragscode heeft gehandeld.