Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/curator in faillissement Taxi Rijnlander V.O.F.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 16 februari 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:262

werkneemster/curator in faillissement Taxi Rijnlander V.O.F.

Uitleg vaststellingsovereenkomst (Haviltex). Nu is overeengekomen dat werkgeefster tot en met 31 maart 2014 salaris zou voldoen en partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, heeft werkneemster afgezien van loon over de periode na 31 maart 2014.

Werkneemster is op 20 december 2012 bij Taxi Rijnlander V.O.F. (hierna: Taxi Rijnlander) in dienst getreden. Tussen werkneemster en Taxi Rijnlander is een kortgedingprocedure gevoerd waarbij werkneemster achterstallig loon heeft gevorderd over (1) de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2014, alsmede (2) het loon vanaf 1 maart 2014 tot aan de dag der rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn op 15 april 2014, tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, tot een minnelijke regeling gekomen. Voornoemde regeling werd vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat Taxi Rijnlander aan werkneemster tot en met 31 maart 2014 (een gedeelte van het) loon zal voldoen. Stellende dat de vaststellingsovereenkomst enkel betrekking heeft op de loonbetalingen tot en met 31 maart 2014 maar niet over de periode daarna (volgens werkneemster duurde de arbeidsovereenkomst tot 19 juni 2014), vorderde werkneemster in eerste aanleg betaling van achterstallig salaris, welke vordering door de kantonrechter is afgewezen. In hoger beroep vordert zij vernietiging van het vonnis van de kantonrechter met toewijzing van het gevorderde.

Het hof oordeelt als volgt. De kern van deze zaak draait om de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst als hier aan de orde de verhouding van partijen is geregeld en of die overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Onderdeel van het geschil was, zo blijkt uit de kortgedingdagvaarding, de salarisbetaling ‘vanaf 1 maart 2014 tot aan de dag der rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst’. Over dat punt bevat de vaststellingsovereenkomst geen bepaling. Waar met betrekking tot betaling van loon na 31 maart 2014 in de door de kantonrechter ter gelegenheid van de kortgedingzitting opgestelde vaststellingsovereenkomst geen afspraak of voorbehoud gemaakt is, partijen verklaard hebben na voldoening van het salaris over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 niets meer van elkaar te vorderen te hebben ter zake van het geschil (waaronder de loonbetaling na 31 maart 2014), alsmede elkaar ter zake over en weer finale kwijting verleend hebben en Taxi Rijnlander de overeengekomen betaling ook daadwerkelijk verricht heeft, moet de conclusie zijn dat er voor aanspraken door werkneemster op loonbetaling na 31 maart 2014 geen valide grond meer aanwezig is. Tegen deze achtergrond kan het oordeel niet anders zijn dan dat werkneemster heeft afgezien van loon over de periode na 31 maart 2014 in het kader van de getroffen schikking. Dat hier van een omissie sprake is blijkt uit niets, en als dat al zo zou zijn dan komt dat in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van werkneemster, die zich immers voor de procedure bij de kantonrechter van juridische bijstand had laten voorzien. Taxi Rijnlander mocht erop vertrouwen dat met de vaststellingsovereenkomst de aanspraken van werkneemster beperkt waren tot het loon over de eerste drie maanden van 2014. Volgt afwijzing van de vorderingen van werkneemster.