Rechtspraak
werknemer c.s./Stichting Nationaal Lucht- en RuimtevaartlaboratoriumRechtbank Amsterdam, 25 maart 2016
werknemer c.s./Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium
Twee werknemers zijn sinds 1990 respectievelijk 2008 in dienst van de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (hierna: NLR). Op de arbeidsovereenkomsten zijn van toepassing de arbeidsvoorwaarden NLR (hierna: AV-NLR). Hierin is onder meer bepaald: ‘Wijzigingsvoorstellen op de AV-NLR worden conform de procedure in het Convenant inzake het wijzigen van de Arbeidsvoorwaarden NLR doorgevoerd.(…)’ Het Convenant inzake het wijzigen van de arbeidsvoorwaarden NLR is overeengekomen tussen NLR en de ondernemingsraad (hierna: OR). Een pensioenregeling maakt deel uit van de arbeidsovereenkomsten. Eind september 2014 heeft de OR ingestemd met een door NLR voorgenomen wijziging van de pensioenregeling, welke wijziging neerkwam op invoering van een middelloonregeling (bij indiensttreding gold een eindloonregeling). Centrale vraag is of NLR rechtsgeldig de bij haar geldende pensioenregeling heeft gewijzigd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen zijn een wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW en/of 19 Pw overeengekomen. De pensioentoezegging is opgenomen in de AV-NLR. Diezelfde AV-NLR bevat in samenhang met het Convenant waarnaar het verwijst een beding dat NLR de mogelijkheid biedt eenzijdig de AV-NLR te wijzigen. NLR heeft een zwaarwichtig belang bij de wijziging van de pensioenregeling voldoende aangetoond. Niet betwist is dat de pensioenkosten voor NLR zonder wijziging van de regeling de komende jaren zodanig zullen stijgen, dat zij deze niet langer kan dragen. Dat NLR op dit moment financieel gezond is, doet hier niet aan af. Weliswaar hebben de werknemers een alternatief geschetst om rekening te houden met de fiscale beperkingen, daarmee is het dreigende exploitatietekort niet van de baan. De werknemers hebben voorts op alternatieve besparingen gewezen, maar niet onderbouwd waarom deze minder bezwarend zijn. De OR heeft ook expliciet enkel op grond van het dreigende tekort met de plannen van NLR ingestemd. NLR heeft voorts onbetwist aan de hand van rekenvoorbeelden naar voren gebracht dat de financiële gevolgen voor de werknemers naar verhouding beperkt zijn. De instemming van de OR met de wijziging van de pensioenregeling en het advies van de Pensioencommissie dat daaraan voorafging, levert bovendien een aanwijzing op dat van een zwaarwichtig belang sprake is. Hetgeen de werknemers hiertegenover hebben gesteld, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hun belang niet voor dat van NLR hoeft te wijken. De werknemers voeren aan dat de argumenten van NLR algemeen zijn, maar verzuimen zelf concreet te maken welke argumenten daar tegenin worden gebracht. Volgt afwijzing van de vorderingen.