Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Limburg, 25 februari 2016

werkneemster/werkgever

Toepassing artikel 7:673d lid 1 BW (tijdelijke regeling lagere transitievergoeding kleine werkgever in geval van beëindiging arbeidsovereenkomst wegens slechte financiële situatie werkgever), hoewel werkgever strikt genomen niet aan het vereiste van artikel 24 Ontslagregeling voldoet.

Werkneemster is sinds 1 juli 2008 in dienst als verkoopster. Het loon bedroeg laatstelijk € 1.023,27 bruto per maand exclusief vakantiebijslag. Per 20 oktober 2015 is de arbeidsovereenkomst opgezegd, omdat de ondernemingsactiviteiten zijn gestaakt en de onderneming zal worden beëindigd. Werkneemster vordert (onder meer) betaling van een billijke vergoeding en de transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De op grond van artikel 7:681 lid 1 BW gevorderde billijke vergoeding is dan ook toewijsbaar met dien verstande dat een lager bedrag dan gevorderd zal worden toegewezen. Het valt werkgever weliswaar aan te rekenen dat hij de arbeidsovereenkomst op zo’n abrupte wijze heeft beëindigd, maar daar staat tegenover dat hij werkneemster reeds in een eerder stadium op de hoogte had gesteld van de zeer slechte financiële situatie en dat zij wist dat een einde van de arbeidsovereenkomst om die reden op korte termijn in het verschiet lag. Er wordt een billijke vergoeding van € 1.100 bruto toegekend. Ook wordt de gefixeerde schadevergoeding toegewezen en wordt werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon.

Werkgever betwist niet dat hij een transitievergoeding verschuldigd is. Wel is hij van mening dat artikel 7:673d lid 1 BW van toepassing is, zodat bij de berekening van de transitievergoeding de maanden die werkneemster voor 1 mei 2013 bij hem in dienst was buiten beschouwing gelaten dienen te worden. Partijen hebben in dit kader uitsluitend gediscussieerd over de vraag of is voldaan aan het bepaalde in artikel 24 lid 2 aanhef en onderdeel a van de Ontslagregeling. Ingevolge die bepaling dient voor een succesvol beroep op artikel 7:673d lid 1 BW het netto resultaat van de onderneming van de werkgever over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, kleiner te zijn dan nul. Strikt genomen voldoet werkgever niet aan dit vereiste. Uit de door hem overgelegde jaarstukken blijkt dat het resultaat van zijn onderneming in 2013 en 2014 weliswaar negatief was, maar het resultaat in 2012 was € 10.554 positief. De kantonrechter is van oordeel dat desondanks is voldaan aan (de bedoeling) van het bepaalde in artikel 24 van de Ontslagregeling in verbinding met artikel 7:673d lid 1 BW. Werkgever heeft zich namelijk in 2012 slechts € 21.311 aan privé-opnamen toegekend terwijl hij zich op grond van de Wet op de loonbelasting een bedrag van € 44.000 had kunnen toe-eigenen. Uitgaand van laatstgenoemd loonbedrag zou het resultaat in 2012 wel negatief zijn geweest. In deze situatie waarbij werkgever op voor hem nadelige wijze, ook in het belang van zijn werknemers, heeft getracht het voortbestaan van zijn onderneming te waarborgen, zou het onredelijk zijn hem een beroep op artikel 7:673d BW (en art. 24 Ontslagregeling) te ontzeggen. De ratio van deze bepalingen is immers om de financiële gevolgen van het sinds 1 juli 2015 ontstane recht op een transitievergoeding enigszins te verzachten voor de kleine werkgever die wegens aanhoudende financiële problemen genoodzaakt is geweest de arbeidsovereenkomst op te zeggen en die onvoldoende tijd heeft gehad te reserveren voor een (eventuele) verschuldigdheid van een transitievergoeding. Werkgever is ongetwijfeld een dergelijke werkgever. De maanden voor 1 mei 2013 worden bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding buiten beschouwing gelaten. De transitievergoeding wordt vastgesteld op € 736,75 bruto.