Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29 september 2015
ECLI:NL:GHARL:2015:7298
werknemer/Grontmij Nederland B.V.
Werknemer is op 1 mei 2008 bij Grontmij Nederland B.V. (hierna: Grontmij) in dienst getreden in de functie van weginspecteur. Werknemer beschikte over een leaseauto. Een van de functie-eisen voor de functie van weginspecteur is het beschikken over een geldig rijbewijs. Op 11 juni 2012 is werknemer buiten werktijd met zijn leaseauto aangehouden door de politie. In de leaseauto zijn speed en GHB aangetroffen. Werknemer is vervolgens overgebracht naar het politiebureau, waar een bloed- en urineonderzoek heeft plaatsgevonden. In zijn bloed en/of urine zijn GHB, amfetamine en benzodiazepinen aangetroffen. Het CBR heeft de geldigheid van het rijbewijs van werknemer geschorst. Grontmij heeft de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV opgezegd per 1 juli 2013. Werknemer vordert onder meer voor recht te verklaren dat het aan hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en Grontmij te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 66.724.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat sprake is van een valse of voorgewende reden van ontslag. Naar het oordeel van het hof staat vast dat de bedongen arbeid van weginspecteur inhoudt dat (enkel) hij de weg visueel inspecteert en daartoe op de bestuurdersstoel plaats dient te nemen, omdat slechts vanuit die positie de inspectie kan worden uitgevoerd. De weginspecteur dient gedurende zijn dienstverband te beschikken over een geldig rijbewijs. Zoals verwoord in de ontslagaanvraag bij het UWV bestaat het verwijtbaar handelen van werknemer uit het onder invloed van drogerende middelen besturen van de leaseauto van Grontmij, alsmede het in bezit hebben van verdovende middelen als gevolg waarvan het rijbewijs van werknemer ongeldig is verklaard, waardoor hij zijn functie niet kan uitoefenen. Van een valse reden is geen sprake. Ook van een voorgewende reden is geen sprake, nu het hof van oordeel is dat werknemer de bedongen arbeid niet kan uitvoeren op de bijrijdersstoel.
Ter zake van het beroep op het gevolgencriterium overweegt het hof als volgt. Dat werknemer de bedongen arbeid niet vanuit de bijrijdersstoel kon verrichten staat vast. Voor zover werknemer heeft bedoeld te zeggen dat hij op de bijrijdersstoel passende werkzaamheden zou hebben kunnen uitvoeren maar dat Grontmij ten onrechte geen medewerking heeft willen verlenen, verwerpt het hof ook deze stelling. Van Grontmij behoefde in redelijkheid niet te worden verwacht dat zij haar bedrijfsvoering aldus zou aanpassen. Grontmij heeft onderzocht of werknemer andere werkzaamheden binnen het bedrijf zou kunnen uitvoeren, maar zij heeft gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat zij heeft moeten vaststellen dat daarvoor geen mogelijkheden bestonden. Werknemer heeft voorts onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat de gevolgen van de opzegging voor werknemer te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van Grontmij. Inmiddels staat overigens vast dat werknemer een WW-uitkering heeft ontvangen. Inmiddels heeft werknemer alsnog per 1 augustus 2015 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. Werknemer heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële omstandigheden en sollicitatiegedrag, waardoor niet kan worden vastgesteld waardoor het voortduren van de werkloosheid werd veroorzaakt en evenmin of werknemer ernstiger financiële problemen heeft ondervonden dan na een ontslag als gebruikelijk moeten worden beschouwd. Het hof komt tot de slotsom dat geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag van werknemer.