Rechtspraak
werknemer/Woonmekka BV
Werknemer is op 1 augustus 2014 voor de duur van een jaar bij Woonmekka BV (hierna: Woonmekka) in dienst getreden. Met ingang van 1 augustus 2015 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen verlengd tot 1 augustus 2016. Op 11 maart 2016 heeft er een incident plaatsgevonden tussen werknemer en X, die samen met zijn partner Woonmekka drijft. Op deze dag is werknemer door X op staande voet ontslagen. Het ontslag op staande voet is bij brief van 15 maart 2016 schriftelijk aan werknemer bevestigd. In die brief wordt onder meer geschreven dat het dienstverband met onmiddellijke ingang is opgezegd vanwege het incident van 11 maart 2016. Bovendien worden ook als gronden voor het ontslag op staande voet genoemd een aantal andere incidenten die hebben plaatsgevonden in het afgelopen jaar. Werknemer verzoekt primair vernietiging van het ontslag op staande voet en veroordeling van Woonmekka tot doorbetaling van het loon vanaf die datum. Subsidiair verzoekt werknemer Woonmekka te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor wat betreft de onverwijlde mededeling van de dringende reden(en) geldt het volgende. Van de twee incidenten die in de ontslagbrief van 15 maart 2016 kort samengevat staan vermeld (en zich vóór 11 maart 2016 zouden hebben afgespeeld) is niet komen vast te staan dat ook die incidenten op 11 maart 2016 onverwijld aan werknemer zijn meegedeeld. Hetgeen partijen over deze twee incidenten hebben aangevoerd wordt mitsdien buiten beschouwing gelaten. Vast staat dat er tussen werknemer en X een discussie is ontstaan over de vraag of werknemer de bedrijfsbus mocht besturen. Werknemer heeft bij het verlaten van de deur van de Woonmekka-vestiging X geduwd en er heeft bij het verlaten van de winkel een botsing tussen X en werknemer plaatsgevonden. Uit het mutatierapport van de ter plaatse gekomen politieagenten, volgt dat de in de bedrijfsbus wachtende medewerker heeft gezien dat werknemer een aantal keren intimiderend voor X is gaan staan, zodat hij niet naar buiten kon. Ook zou werknemer de voordeur hebben dicht gehouden. De medewerker bevestigt het verhaal van X. Ook de vrouw van X was in de zaak en bevestigde het verhaal. Het vorenstaande leidt ertoe dat genoegzaam is komen vast te staan dat werknemer zich op 11 maart 2016 zodanig jegens zijn werkgever in de persoon X heeft misdragen uit frustratie dat hij de bedrijfsbus niet mocht besturen, dat dit zonder meer een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW oplevert. De door werknemer geschetste persoonlijke omstandigheden (zijn ongeneeslijk zieke vrouw en de omstandigheid dat dit pas zijn tweede werkdag was na een periode van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte) en de ingrijpende gevolgen van het ontslag op staande voet zijn door de kantonrechter meegewogen, maar kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Die gevolgen van het ontslag op staande voet zijn overigens al deels verzacht doordat ter zitting is komen vast te staan dat werknemer vanaf 2 mei 2016 krachtens een uitzendovereenkomst werkzaam is bij een niet nader genoemd bedrijf. Dat geldt eens te meer als bedacht wordt dat de arbeidsovereenkomst die Woonmekka met werknemer voor bepaalde tijd was aangegaan, ervan uitgaande dat die arbeidsovereenkomst niet tussentijds zou worden opgezegd en/of zou worden verlengd, van rechtswege op 1 augustus 2016 zou eindigen. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dit ontslag op staande voet aldus heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van werknemer om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Ook de subsidiaire vordering van werknemer wordt afgewezen. Er is immers niet opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW (aangezien er sprake is van een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW jo. 7:678 BW), zodat er geen grondslag voor toekenning van een billijke vergoeding bestaat.