Rechtspraak
werknemer/werkgeefster
Werknemer is op 1 oktober 1990 in dienst getreden van werkgeefster, laatstelijk werkzaam in de functie van fruitinspecteur. Op 11 september 2015 heeft werkgeefster voor werknemer bij het UWV een ontslagaanvraag op grond van bedrijfseconomische redenen ingediend. Zij heeft tegelijkertijd een aanvraag ingediend voor de toepassing van de tijdelijke Overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers ex artikel 7:673d BW jo. artikel 24 Ontslagregeling (hierna: de Overbruggingsregeling). Het UWV heeft de ontslagvergunning verleend, waarna werkgeefster het dienstverband met werknemer heeft opgezegd tegen 1 februari 2016. Het UWV oordeelde dat werkgeefster niet in aanmerking kwam voor de Overbruggingsregeling, nu de waarde van de activa in 2014 hoger was dan de waarde van de schulden. Werkgeefster heeft aan werknemer een transitievergoeding betaald van € 3.256,85, berekend volgens de Overbruggingsregeling. Werknemer verzoekt werkgeefster te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 42.339,07 (verminderd met het reeds betaalde bedrag). Werkgeefster voert verweer en betoogt dat het UWV conform artikel 24 Ontslagregeling had moeten kijken naar de jaarstukken van 2015 in plaats van die van 2014. Die stukken waren echter ten tijde van de aanvraag nog niet bekend. Een langlopende schuld is inmiddels een kortlopende schuld geworden en daarmee voldoet werkgeefster aan de voorwaarden voor de Overbruggingsregeling, aldus werkgeefster.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarden onder a en b van artikel 24 lid 2 Ontslagregeling is voldaan. Met het oog op voorwaarde c stelt werkgeefster dat de lening die aan werkgeefster is verstrekt sinds 2015 een kortlopende schuld is, waar deze lening bij het UWV (nog) werd aangemerkt als een langlopende schuld. Deze wijziging in kwalificatie is omstreeks oktober 2015 doorgevoerd omdat betreffende lening volgens werkgeefster direct opeisbaar is geworden doordat het eigen vermogen in 2014 en 2015 negatief was. Als gevolg hiervan stelt werkgeefster thans aan voorwaarde c van artikel 24 lid 2 Ontslagregeling te voldoen. Werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en een en ander onderbouwd met verklaringen van een registeraccountant (hierna: de accountant). Allereerst stelt de accountant dat niet voldaan wordt aan de voorwaarde van de Overbruggingsregeling dat de current ratio kleiner is dan 1. Uitgaande van de situatie op de balansdatum van 31 december 2014 wordt verder door de accountant geconstateerd dat er door werkgeefster geen aflossingen sinds die datum hebben plaatsgevonden, terwijl als criterium voor de kortlopende schuld dient te worden gehanteerd dat die schuld binnen één jaar na de balansdatum dient te worden afgelost. Voorts verwijst de accountant naar de bij de Kamer van Koophandel gepubliceerde jaarstukken. Uit de jaarrekeningen van 2013 en 2014 valt op te maken dat de vennootschap de lening als langlopende schuld heeft opgenomen. De fiscale jaarstukken 2015 waar werkgeefster naar verwijst zijn nog niet definitief/gepubliceerd. Deze zijn niet objectief, aldus de accountant. De kantonrechter komt op basis van al hetgeen door partijen naar voren is gebracht tot de slotsom dat de lening – gelet op de wijze waarop daar door werkgeefster mee is en wordt omgegaan – dient te worden gekwalificeerd als een langlopende schuld nu niet voldaan wordt aan de criteria die gelden voor een kortlopende schuld, zoals uiteengezet door de registeraccountant, wiens opmerkingen steun vinden in de wet en de regels voor jaarverslaglegging. Het komt de kantonrechter voor dat het enige doel dat met de omzetting wordt gediend is het van toepassing laten zijn van de Overbruggingsregeling, waardoor een lagere transitievergoeding verschuldigd zou zijn. Het voorgaande betekent dat werkgeefster (ook in deze procedure) niet voldoet aan de voorwaarden voor de Overbruggingsregeling. Volgt toewijzing van het verzoek van werknemer.