Rechtspraak
werkgever/ondernemingsraadRechtbank Noord-Holland, 15 juni 2016
werkgever/ondernemingsraad
Werkgever is een Regionaal Opleidingen Centrum. In 2013 heeft werkgever het studentenvakantierooster voor de studiejaren 2014/2015 en 2015/2016 ter instemming aan de OR voorgelegd. Op voorstel van de OR werd, in tegenstelling tot voorafgaande jaren, ten aanzien van de begindatum van het schooljaar niet aangesloten bij de vakantieperiode van Regio Noord, maar werd het schooljaar op een vaste datum (rond 20 augustus) gestart. Op 10 november 2015 heeft werkgever het conceptstudentenvakantierooster voor de schooljaren 2016/2017 en tot 2017/2018 aan de OR voorgelegd. De OR heeft de verzochte instemming geweigerd. Vervolgens heeft werkgever het besluit genomen om het studentenvakantierooster vast te stellen conform haar concept. Aansluitend heeft de OR een beroep gedaan op de nietigheid van het besluit. Thans verzoekt werkgever de kantonrechter vervangende toestemming te verlenen voor het nemen van het besluit tot het vaststellen van de vakantieroosters voor studenten, waarbij het schooljaar op een vaste datum begint. Aan dit verzoek heeft werkgever ten grondslag gelegd dat de weigering van de OR om in te stemmen met het voorgenomen besluit onredelijk is. Werkgever stelt dat het vaststellen van een vaste begindatum van het schooljaar een onderdeel is van een project om de werkdruk te verlagen en de kwaliteit te verhogen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Gebleken is dat de afwijkende studentenvakantieregeling voor de periode 2014/2015 en 2015/2016 op voorstel van de OR in 2013 is geïntroduceerd. De reden hiervoor was dat de schooljaren dan telkens ongeveer even lang zouden zijn, hetgeen onder meer de werkdruk van het personeel zou verlagen. De OR heeft ter zitting verklaard dat deze wijziging tot op heden niet tot een substantiële vermindering van de werkdruk heeft geleid. Desgevraagd heeft de OR tevens verklaard dat de toetsingsperiode hiervoor eigenlijk te kort is. Nu werkgever in dit verband onbetwist heeft gesteld dat het aanpassen van de vakantieregeling een onderdeel is van werkdrukverlagende maatregelen waarmee werkgever nog bezig is en de OR ook zelf van oordeel is dat de toetsingsperiode kort is kan het argument dat thans nog geen substantiële werkdrukvermindering is opgetreden niet slagen. Het door de OR aangevoerde argument dat hij op basis van de uitslag van de onder het personeel gehouden enquête instemming aan de voorgestelde vakantieregeling kon weigeren wordt gepasseerd nu is gebleken dat slechts 48% van het personeel de poll heeft ingevuld en daarvan 62% tegen het voorgenomen besluit heeft gestemd. Enkel afgaan op de uitkomst van deze poll is dan ook niet redelijk. Dat, zoals door de OR is aangevoerd, de studenten die stage lopen bij een onderwijsinstelling die aansluit bij de vakantieregeling van de Regio Noord problemen ondervinden van een afwijkende vakantieregeling is, na betwisting hiervan door werkgever, niet nader onderbouwd. Partijen hebben ter zitting bovendien verklaard dat deze groep minder dan 10% van de studenten betreft. Dit is een dusdanig kleine groep, dat op grond hiervan toestemming aan de voorgestelde regeling onthouden onredelijk is. Dit geldt temeer nu de studentenraad nota bene instemming heeft gegeven aan het conceptrooster. Nu werkgever heeft gesteld dat haar belangen zijn gelegen in een verdere ontwikkeling van het project om de werkdruk te verminderen en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, waarbij de continuïteit van een vast rooster waarin elk jaar een gelijk aantal weken is opgenomen en een stabiele programmering kan worden geboden, van cruciaal belang zijn, wegen de belangen van werkgever zwaarder. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de beslissing van de OR om zijn instemming aan het voorgenomen besluit te onthouden onredelijk is. Mitsdien zal de door werkgever verzochte toestemming met ingang van heden worden verleend.