Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland, 12 juli 2016
ECLI:NL:RBNHO:2016:5696

werknemer/werkgeefster

Bewijslast(verdeling) aanzegverplichting. Als werknemer stelt dat aanzegverplichting niet is nagekomen, rust op werkgeefster de bewijslast van haar stelling dat brief met aanzegging werknemer (tijdig) heeft bereikt.

Werknemer is op 1 oktober 2015 in dienst getreden in de functie van grafimedia-adviseur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege geëindigd op 31 maart 2016. De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet. Op 15 februari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werkgeefster en werknemer. Werkgeefster heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet. Werknemer verzoekt werkgeefster te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 3.250 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a BW.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgeefster heeft aangevoerd dat zij aan de schriftelijke aanzegverplichting heeft voldaan, door het overhandigen van een brief op 15 februari 2016 aan de werknemer. In de wetsgeschiedenis van artikel 7:668 BW is ten aanzien van de bewijslastverdeling het volgende opgemerkt (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 7, p. 36): ‘Ten aanzien van de bewijslast (verdeling) geldt het volgende. Aangezien de werknemer zich zal moeten beroepen op het niet (tijdig) aangezegd zijn, zal hij dit wel eerst moeten stellen. Vervolgens zal de werkgeefster, aangezien op hem de plicht rust om aan te zeggen, moeten bewijzen dat hij dat ook daadwerkelijk en tijdig gedaan heeft. Aangezien de aanzegging schriftelijk dient plaats te vinden, doet een werkgeefster er wijs aan om de aanzegging aangetekend te versturen.’ Als uitgangspunt voor de schriftelijke aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1 BW heeft de ontvangsttheorie van artikel 3:37 lid 3 BW te gelden. Deze theorie impliceert dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring enkel werking heeft, wanneer vaststaat dat die verklaring de betrokken persoon ook daadwerkelijk heeft bereikt.

In deze zaak staat vast dat de onderhavige brief niet per aangetekende post is verzonden en dat deze brief niet ‘voor gezien’ door de werknemer is ondertekend. Gelet op de betwisting door de werknemer dat hij de brief heeft ontvangen, rust, zoals hierboven reeds is vastgesteld, op werkgeefster de bewijslast van haar stelling dat de brief gedateerd op 23 februari 2016 [red: bedoeld zal zijn 15 februari 2016]  werknemer (tijdig) heeft bereikt. Werkgeefster heeft echter geen bewijs aangeboden van haar stelling dat de brief de werknemer tijdig heeft bereikt. Zij heeft voorafgaand aan de zitting wel getuigenverklaringen overgelegd, maar degenen die een schriftelijke verklaring hebben afgegeven, verklaren niet dat zij hebben gezien dat werkgeefster aan de werknemer voornoemde brief heeft overhandigd. Werkgeefster is de aanzegverplichting niet tijdig nagekomen en wordt veroordeeld tot betaling van € 3.250.