Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Oost-Brabant, 14 juli 2016
werknemer/werkgever
Vervolg AR 2016-0811. Uit de door werkgever toegezonden brief van het UWV d.d. 13 januari 2016 blijkt dat het UWV heeft besloten te berusten in de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2015, waarbij het besluit van het UWV van 9 maart 2015 is vernietigd. Daarmee staat vast dat de voorwaarde waaronder werkgever de arbeidsovereenkomst met werknemer op 8 juli 2015 heeft opgezegd, is vervuld. Op grond van het oordeel van de bedrijfsarts van 15 juni 2015 moet worden vastgesteld dat er op het moment van de opzegging, op 8 juli 2015, voor werknemer bij werkgever geen aangepaste of andere functie voorhanden was en dat de arbeidsovereenkomst – na het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting – inhoudsloos was geworden. Het moge dan zo zijn dat eerder in het kader van de beoordeling voor de WIA is geoordeeld dat werknemer vanaf 1 september 2014 voor 20 uur per week in staat is aangepaste werkzaamheden te verrichten, maar dat brengt niet met zich dat werknemer een gerechtvaardigd belang heeft bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst. Er was geen uitzicht op terugkeer van werknemer in de bedongen dan wel in aangepaste werkzaamheden binnen een periode van 26 weken. Werknemer had dan ook ten tijde van de opzegging op 8 juli 2015 geen gerechtvaardigd belang bij directe zekerheid over de vraag of de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging zou eindigen of niet. De vordering voor recht te verklaren dat de opzegging van 8 juli 2015 nietig is en dat het dienstverband voortduurt, is niet toewijsbaar. Werknemer heeft na 16 juni 2015 geen werkzaamheden meer verricht. Hij heeft derhalve ook geen recht op loonbetaling vanaf 1 september 2015. Volgt afwijzing van de vorderingen.