Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Leap B.V.
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 22 juli 2016
ECLI:NL:RBOVE:2016:2900

werknemer/Leap B.V.

In vaststellingsovereenkomst is bepaald dat werknemer kan verzoeken om ontheffing van relatiebeding ten aanzien van twee relaties. Werkgever heeft werknemer op goede gronden ontheffing van relatiebeding onthouden.

Werknemer is in dienst geweest van Leap. De arbeidsovereenkomst is door middel van een beschikking van de kantonrechter te Enschede ontbonden met ingang van 1 februari 2016. In het kader van de afwikkeling van het dienstverband hebben partijen op 18 december 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij onder punt 10 het volgende is overeengekomen: Ten aanzien van de relaties de vereniging FME-CWM en Stichting Kennispark Twente kan werknemer een schriftelijk verzoek tot ontheffing van het relatiebeding indienen. Indien uit het verzoek van werknemer voldoende blijkt dat door het verlenen van ontheffing geen serieus belang van werkgever wordt geschaad, zal werkgever werknemer de ontheffing niet onthouden. Werknemer vordert ontheffing te verlenen van het relatiebeding ten aanzien van de relatie FME-CWM. Leap concludeert tot afwijzing van de vordering. Samengevat stelt Leap dat van haar niet gevergd kan worden de concurrentiepositie van een onder het relatiebeding vallende grote concurrent van haar te versterken vooral nu het relatiebeding Leap hiertegen beoogt te beschermen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De vraag die allereerst rijst, is waar werknemer nu precies nakoming van kán vorderen. Werknemer doet het voorkomen alsof artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst zo geredigeerd is dat Leap bij een concreet verzoek van werknemer tot ontheffing van het relatiebeding ten aanzien van FME-CWM, Leap altijd toestemming dient te geven. Zo ligt het natuurlijk niet. Leap dient een belangenafweging te maken. Nakoming kan slechts betrekking hebben op het serieus in overweging nemen van het verzoek tot ontheffing en niet gezegd kan worden dat Leap het verzoek van werknemer niet op zijn juiste merites in behandeling heeft genomen. De vordering zou alleen al om die reden direct afgewezen kunnen worden. Ter zitting heeft de gemachtigde van werknemer echter aangegeven dat de vordering breder uitgelegd moet worden: werknemer wil in staat worden gesteld om betrokken te raken bij FME-CWM om eventuele kansen op het gebied van financiering- en subsidieadvisering aan de lidbedrijven van FME-CWM te onderzoeken en waar mogelijk te verzilveren. De verdere beoordeling zal uitgaan van die bredere uitleg.

Opvallend is dat werknemer bij dagvaarding slechts stelt dat dat hij ‘betrokken wil raken bij FME-CWM om te onderzoeken’, maar wat uiteraard het springende punt is, is dat werknemer in zijn verzoek aan Leap en de verdere e-mailcorrespondentie met Leap steeds heeft aangegeven dat hij naast het ‘onderzoeken’ ook wil ‘verzilveren’. Hoe werknemer het ook draait, wendt of keert, met dat verzilveringsplan, een ander woord voor te gelde maken, in samenwerking met FME-CWM raakt hij het relatiebeding en schaadt hij de corebusiness van Leap en dat is een serieus bedrijfsbelang. De kantonrechter onderschrijft dan ook het standpunt van Leap dat, indien werknemer met al zijn kennis en kunde op het gebied van funding, betrokken raakt bij FME-CMW, het risico bestaat dat de 120 onder het relatiebeding vallende lidbedrijven afscheid nemen van Leap om via FME-CWM gebruik te maken van de kennis en kunde van werknemer. De vordering wordt afgewezen.