Naar boven ↑

Rechtspraak

vrouw/man
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 6 september 2016
ECLI:NL:GHARL:2016:7154

vrouw/man

Geen arbeidsovereenkomst na zogenaamde pgb-zorgovereenkomst tussen vrouw en ex-vriend.

X en Y hebben een affectieve relatie gehad. Vanaf 1 september 2004 tot 1 juli 2005 hebben zij samengewoond, aanvankelijk in de huurwoning van Y en later in de door X aangekochte woning. In de periode van samenwoning ontving Y een persoonsgebonden budget (hierna: pgb). Partijen zijn overeengekomen dat X zorg zou verlenen aan Y en daarvoor uit haar pgb zou worden betaald. Tijdens de periode van samenwoning heeft Y niets aan X betaald, en X heeft daar ook niet om gevraagd. Evenmin zijn afspraken over betalingen gemaakt. X werkte tot januari 2005 fulltime bij een uitgever en daarnaast als taxichauffeur. Na beëindiging van de relatie heeft X Y aangesproken tot betaling van € 16.097,70 (10 maanden à € 1.609,77). De kantonrechter heeft de vordering van X tot nakoming van de overeenkomst (voldoening van geld) afgewezen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat X naast zijn 40-urige werkweek daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan de pgb-overeenkomst.

Het hof oordeelt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft X, op wie de bewijslast rust van zijn stelling dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, met betrekking tot de overeengekomen rechten en plichten onvoldoende aanknopingspunten verschaft. Het is volstrekt onduidelijk gebleven welke concrete werkzaamheden Y van X krachtens overeenkomst mocht verlangen, wat de arbeidsomvang zou zijn en/of op welke tijden hij daarvoor beschikbaar zou moeten zijn en welk loon daar tegenover zou staan. De wijze waarop partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven biedt in dit geval ook geen houvast. Ten eerste is X in zijn processtukken uiterst vaag gebleven over wat hij zou hebben gedaan. Uit niets blijkt van enige instructie door Y of van een gezagsverhouding. Het proces-verbaal van comparitie bij de kantonrechter vermeldt dat X heeft verklaard dat de verleende zorg huishoudelijke hulp betrof, zoals afwas, stofzuigen en het onderhoud van de tuin. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat dit iets anders is dan een gebruikelijke bijdrage van een samenwonende partner in de gemeenschappelijke huishouding. Ten tweede kan in dit geval ook niets worden afgeleid uit de wijze waarop de tegenprestatie is bepaald en uitgekeerd, nu tussen partijen vaststaat dat Y gedurende de gehele periode van tien maanden waarin X voor Y gewerkt zou hebben niets aan X heeft betaald, X daar ook niet om heeft gevraagd en er toen evenmin over betaling afspraken zijn gemaakt. Het hof verwerpt dan ook de stelling dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat het daarom op de weg van Y zou liggen om te bewijzen dat X geen recht heeft op loon.