Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Den Haag, 12 oktober 2016

werkneemster/werkgeefster

Geen sprake van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:668a lid 2 (oud) BW, omdat niet is voldaan aan de vereisten die de Hoge Raad in het Van Tuinen-arrest heeft gesteld. Werkgever is geen vergoeding wegens onregelmatige opzegging of transitievergoeding verschuldigd.

In 1991 is werkneemster in dienst getreden van Boekhandel C. Op 1 februari 1997 is de boekhandel overgenomen door een commanditaire vennootschap, die op 1 januari 2013 is overgenomen door een VOF. Werkneemster heeft haar werkzaamheden voortgezet voor de VOF. Na een brand is besloten de bedrijfsactiviteiten van de VOF te beëindigen. Werkneemster was de enige werknemer die in dienst was van de VOF. Met haar is een beëindigingsovereenkomst gesloten. X drijft een eenmanszaak (kantoorboekhandel) die in dezelfde straat is gevestigd als waar de VOF was gevestigd. Werkneemster heeft door X een arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen en is in dienst getreden voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 10 augustus 2016. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap (art. 7:668a BW). Zij vordert betaling van de transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu de arbeidsovereenkomst is gesloten op 23 maart 2015 is artikel 7:668a (oud) BW van toepassing (art. XXIIIe lid 2 overgangsrecht WWZ). Voor de vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap moet in het onderhavige geval gekeken worden naar het tweede lid van artikel 7:668a (oud) BW. Bij conversie bij opvolgende werkgevers tellen ook arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd mee (Kamerstukken II 1996/97, 25263, 6, p. 40). Dus moet in dit geval ook aandacht worden geschonken aan de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die werknemer bij (laatstelijk) de VOF had, om te bepalen of er al dan niet sprake is van opvolgend werkgeverschap. Onder verwijzing naar het arrest Van Tuinen/Wolters (HR 11 mei 2012) overweegt de kantonrechter dat werkneemster per 1 april 2015 in dienst is getreden bij een andersoortige onderneming dan waar zij voorheen werkzaam was, namelijk een kantoorboekhandel. Daarbij horen ook andersoortige werkzaamheden en was andere kennis vereist. Hiermee is niet voldaan aan het criterium dat de Hoge Raad stelt in voornoemd arrest dat sprake moet zijn van gelijksoortige werkzaamheden. Ten aanzien van het bandencriterium overweegt de kantonrechter dat X op het moment dat zij op 23 maart 2015 de arbeidsovereenkomst sloot geen inzicht in de kennis en vaardigheden van werkneemster had. Die band is ook niet ontstaan toen X toestemming kreeg om de handelsnaam van de VOF over te nemen. Voorts is het huurcontract van de VOF niet overgenomen. Nu aan beide door de Hoge Raad gestelde vereisten niet is voldaan, is geen sprake van opvolgend werkgeverschap. De arbeidsovereenkomsten tussen X en werkneemster zijn aangegaan voor bepaalde tijd. De laatste gesloten overeenkomst is van rechtswege geëindigd, zodat aan de beoordeling of de arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd niet wordt toegekomen. De arbeidsovereenkomsten behelzen een periode van 16 maanden, zodat niet aan de eisen van artikel 7:673 BW is voldaan en werkneemster geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding.

  • Instantie: Rechtbank Den Haag
  • Datum uitspraak: 12-10-2016
  • Roepnaam: werkneemster/werkgeefster
  • Zaaknummer: 5275928/16-50551
  • Nummer: AR-2016-1144