Rechtspraak
werknemer/Taxibedrijf Van der Zanden B.V.Rechtbank Oost-Brabant, 19 oktober 2016
werknemer/Taxibedrijf Van der Zanden B.V.
Werknemer is op 1 oktober 2003 in dienst getreden bij Taxibedrijf Van der Zanden B.V. (hierna: Taxibedrijf Van der Zanden) als chauffeur. Op 20 februari 2006 heeft hij een overeenkomst gesloten met E-Dend. Werknemer is zijn werkzaamheden bij Taxibedrijf Van der Zanden blijven verrichten. Op 10 mei 2016 is E-Dend failliet verklaard. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd tegen 1 juli 2016. Het UWV heeft een aanvraag om een uitkering afgewezen. Zij heeft overwogen dat niet E-Dend maar Taxibedrijf van der Zanden de werkgever van werknemer is en dat hij zich tot Taxibedrijf Van der Zanden moet wenden voor betaling van zijn loon. Werknemer vordert veroordeling van Taxibedrijf Van der Zanden tot betaling van onder meer achterstallig loon. Het meest verstrekkende verweer van Taxibedrijf Van der Zanden is dat niet zij maar E-Dend de werkgever van werknemer is, omdat de payrollovereenkomst tussen laatstgenoemde partijen een uitzendovereenkomst is nu de allocatiefunctie geen vereiste is.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Om vast te kunnen stellen of de payrollovereenkomst tussen werknemer en E-Dend zich laat kwalificeren als een uitzendovereenkomst is van belang of E-Dend is aan te merken als een werkgever als bedoeld in artikel 7:690 BW. In het onderhavige geval is de vraag aan de orde of daarvoor vereist is dat invulling wordt gegeven aan de allocatiefunctie. De parlementaire geschiedenis is daarover niet ondubbelzinnig en literatuur en jurisprudentie zijn verdeeld. Bij de Hoge Raad is thans een zaak aanhangig waarin, nagenoeg, dezelfde vraag speelt (de ‘Care4Care-zaak’). Inmiddels is door de advocaat-generaal een conclusie uitgebracht (ECLI:NL:PHR:2016:238) waarin hij adviseert dat Care4Care valt onder de allocatiefunctie. De kantonrechter betrekt deze conclusie bij haar beoordeling. De conclusie van de A-G luidt – kort gezegd – dat allocatie in de ruime zin van toepassing is, zijnde het beroeps- of bedrijfsmatig ter beschikking stellen van werknemers aan opdrachtgevers, en niet in de traditionele zin, zijnde het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, zodat op de overeenkomst tussen Care4Care en de werknemers artikel 7:690 BW van toepassing is. De kantonrechter overweegt dat de A-G in zijn conclusie heeft overwogen dat de meest vergaande vorm van payrolling buiten de uitzendovereenkomst valt, omdat daarbij geen allocatiefunctie is te ontwaren. Uit het standpunt van werknemer kan worden afgeleid dat volgens hem in dit geval sprake is van een ‘meest vergaande vorm van payrolling’. Werknemer stelt immers dat E-Dend slechts is ingeschakkeld om alle HRM-taken over te nemen, maar dat werknemer nog immer op dezelfde arbeidsvoorwaarden als voorheen zijn werkzaamheden verricht. Werknemer voert hiertoe als meest verstrekkend aan dat hij met E-Dend in al die jaren niet meer contact heeft gehad dan het sluiten van de overeenkomst. Taxibedrijf Van der Zanden betoogt daarentegen dat het onderzoek door het UWV niet alle kanten van het verhaal heeft belicht en dat het onderzoek minst genomen onvolledig is nu zij Taxibedrijf Van der Zanden noch E-Dend heeft gehoord, alvorens tot een oordeel te komen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat (veel) meer contacten tussen E-Dend en werknemers moeten hebben plaatsgevonden dan enkel het tekenen van de overeenkomst. Volgens haar is dan ook duidelijk sprake van een payrollovereenkomst die gekwalificeerd kan worden als een uitzendovereenkomst. Gelet op het voorgaande liggen de standpunten van partijen zover uit elkaar dat thans geen voorlopige conclusie kan worden getrokken. Voorlopig acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure een gelijkluidende vordering van werknemer zal worden toegewezen. Volgt afwijzing van de vordering.