Rechtspraak
Vereniging Nederlands Cabinepersoneel VNC/KLM Cityhopper B.V.Rechtbank Noord-Holland, 7 november 2016
Vereniging Nederlands Cabinepersoneel VNC/KLM Cityhopper B.V.
Tussen VNC en de Unie van Nederlands Cabinepersoneel enerzijds en KLM anderzijds is de CAO voor cabinepersoneel in algemene dienst bij KLM Cityhopper B.V. (hierna: KLC) overeengekomen. Artikel 7.1 lid 1 onderdeel b van de cao bepaalt: ‘het toekennen van vakantiedagen wordt verdeeld over twee periodes (van 1 april tot 1 oktober en van 1 oktober tot 1 april). De werknemer is verplicht in één van deze periodes drie weken aaneengesloten vakantie op te nemen. In de andere periode kan door de werknemer gekozen worden tussen twee aaneengesloten weken of twee weken los van elkaar. De werknemer zal in de gelegenheid worden gesteld zijn wensen met betrekking tot het tijdvak van zijn verlof kenbaar te maken (…)’. Tot en met het najaar van 2014 werd deze bepaling door KLC aldus toegepast, dat het personeel in de maand september, voor de daarop volgende zomer drie weken aaneengesloten zomerverlof kon aanvragen. Hierop werd vervolgens in de maand november kenbaar gemaakt welke aanvragen werden gehonoreerd (op basis van senioriteit). Vanaf september 2015 heeft KLC aanvankelijk aangegeven dat voor de zomer van 2016 nog slechts twee aaneengesloten weken zomerverlof kon worden aangevraagd. Nadat VNC hiertegen bezwaar had gemaakt is dit standpunt aldus herzien, dat drie aaneengesloten weken aangevraagd kunnen worden, maar dat dit dient te geschieden in de vorm van een aanvraag van twee aaneengesloten weken, en een separate aanvraag voor de derde aaneengesloten week. VNC stelt dat KLC hiermee in strijd handelt met de cao, het goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor uitleg van de cao wordt de cao-norm gehanteerd. In de eerste plaats wordt in artikel 7.1 lid 1 onderdeel b cao gesproken van een verplichting, niet van een recht van de werknemer. Indien echter al moet worden aangenomen dat sprake is van een recht, dan houdt dit recht in dat ofwel in de zomerperiode ofwel in de winterperiode, aanspraak bestaat op een aaneengesloten verlof van drie weken. Ter zitting heeft KLC onweersproken gesteld dat alle werknemers het recht hebben om in de winterperiode drie weken aaneengesloten verlof op te nemen. Dus zelfs als KLC haar werknemers in de zomerperiode uitsluitend twee weken aaneengesloten verlof zou aanbieden – hetgeen zij niet doet, zij biedt de mogelijkheid voor een optionele derde aaneengesloten week – zou zij niet in strijd met de cao handelen. Er bestaat noch op grond van de strekking, noch op grond van de overige context van de cao, aanleiding om de betreffende bepaling anders uit te leggen dan overeenkomstig de letterlijke bewoordingen, die in dit geval duidelijk zijn. Het feit dat de meeste werknemers blijkbaar de aaneengesloten periode in de zomer opnemen, maakt dit niet anders. Het beroep op strijd moet goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid faalt. KLC heeft gemotiveerd aangegeven dat haar besluit is ingegeven door een toename van de productieverschillen tussen zomer en winter: de vraag naar vluchten in de zomer steeg meer dan de vraag naar vluchten in de winter. Deze toename in de seizoensverschillen kon alleen maar worden opgevangen – ervan uitgaande dat de totale personeelskosten niet mochten stijgen – door in te grijpen in het toewijzingsbeleid voor de zomerweken. De gevraagde voorzieningen worden geweigerd.