Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Lorna Consultancy en Thuiszorg B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 22 september 2016
ECLI:NL:RBNHO:2016:9861

werkneemster/Lorna Consultancy en Thuiszorg B.V.

Kort geding. Conflict tussen werknemer en werkgever nadat affectieve relatie is ontdekt door echtgenote, komt voor rekening werkgever. Loonaanspraak werknemer voor 209,70 uur per maand na toepassing artikel 7:610 BW.

Werkneemster is op 7 september 2015 in dienst getreden bij Lorna als helpende/begeleider, tegen een bruto-uurloon van € 10,23. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 1 januari 2016 staat onder meer dat de werkgever en werknemer het aantal te werken uren wekelijks met elkaar zullen afstemmen. De heer Z is bestuurder, enig aandeelhouder, directeur van Lorna en feitelijk leidinggevende van werkneemster. Op enig moment is tussen werkneemster en Z een affectieve relatie ontstaan. Op 21 juli 2016 heeft werkneemster bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door de echtgenote van Z. In een e-mail van 28 juli 2016 heeft Z aan werkneemster meegedeeld dat zij per 21 juli 2016 niet meer wordt ingeroosterd bij bestaande cliënten, vanwege het overlijden van die cliënten en een wijziging van het rooster binnen het bedrijf. Bij e-mail van 31 juli 2016 heeft Z aan werkneemster bericht dat er klachten waren van cliënten over haar en dat zij daarom een waarschuwing krijgt. De bedrijfsarts heeft werkneemster gesproken op 6 september 2016 en geoordeeld dat werkneemster wegens ziekte ongeschikt is voor haar werk. Werkneemster vordert bij wijze van voorlopige voorziening dat Lorna veroordeeld wordt tot betaling van loon vanaf 1 juli 2016 ter hoogte van € 10,23 bruto per uur op basis van een gemiddeld aantal werkuren van 209,70 per maand. Lorna betwist de vordering.

Het gaat in deze zaak om de vraag of werkneemster per 1 juli 2015 aanspraak heeft op loonbetaling op basis van een gemiddelde arbeidsomvang van 209,70 uur per maand, zoals werkneemster stelt, of dat die aanspraak moet worden vastgesteld op basis van een veel lager aantal uren, zoals Lorna stelt.

Uitgaande van artikel 7:610b BW moet de urenomvang naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld aan de hand van het gemiddeld aantal gewerkte uren in de periode van 28 maart 2016 tot 19 juni 2016. Werkneemster heeft immers ten aanzien van die periode voldoende duidelijke en eenduidige gegevens overgelegd betreffende het aantal gewerkte uren, in de vorm van salarisspecificaties over genoemde periode. Daaruit blijkt een totaal aantal gewerkte uren van 629,11, hetgeen een gemiddeld aantal uren per maand oplevert van 209,70. Gelet op het overeengekomen uurloon van € 10,23 leidt dit tot een loonaanspraak van € 2.145,23 bruto per maand. Lorna heeft gesteld dat er in de periode na 11 juni 2016 op veel minder uren is gewerkt door werkneemster, maar Lorna heeft geen gegevens overgelegd waaruit dit blijkt. Het voorgaande brengt mee dat Lorna zal worden veroordeeld tot betaling van loon na 1 juli 2016 op basis van een gemiddeld aantal uren per maand van 209,70 en een uurloon van € 10,23. Vast staat dat werkneemster na 21 juli 2016 geen arbeid meer heeft verricht. Anders dan Lorna, is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat er na 21 juli 2016 niet meer is gewerkt, op grond van artikel 7:628 BW voor rekening en risico van Lorna komt. Lorna heeft niet betwist dat er op en na 21 juli 2016 een conflict is ontstaan vanwege de affectieve relatie tussen Z en werkneemster, nadat de echtgenote van Z die relatie had ontdekt. Als Z in zijn positie als feitelijk werkgever en leidinggevende ervoor kiest om een affectieve relatie aan te gaan met een werknemer van zijn onderneming en er vervolgens daardoor problemen ontstaan omdat zijn echtgenote dat ontdekt, komen de daaruit voortvloeiende gevolgen en problemen voor rekening en risico van Lorna. Voldoende aannemelijk is dat genoemd conflict (mede) de oorzaak is geweest dat werkneemster na 21 juli 2016 niet meer heeft gewerkt. Dat klachten van cliënten of het wegvallen van cliënten de reden is geweest dat werkneemster na 21 juli 2016 niet meer heeft gewerkt, is onvoldoende gebleken. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van werkneemster tot loon(door)betaling vanaf 1 juli 2016 zal toewijzen. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 25%.