Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 12 december 2016
ECLI:NL:RBAMS:2016:8451
werknemer/Amlin Insurance SE c.s.
Werknemer is in dienst bij Neptunus als eerste monteur. Neptunus is een internationaal tentenbouwbedrijf. Neptunus is verzekerd tegen aansprakelijkheid bij Amlin. Op 10 februari 2015 was werknemer voor Neptunus werkzaam op de Maasvlakte in Rotterdam. Neptunus werkte daar mee aan de opbouw van een tent op het dek van een (groot) zeeschip. Op enig moment is werknemer gaan staan op de accuboor die zich op de grond van de bak bevond. Werknemer heeft als gevolg daarvan zijn knie verdraaid. Inmiddels heeft hij een kijkoperatie en een reguliere operatie ondergaan. Op 10 februari 2015 heeft werknemer het ongeval gemeld bij X van Neptunus. Bij brief van zijn gemachtigde van 13 november 2015 heeft werknemer Neptunus aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van het ongeval. Per brief van 28 november 2015 heeft Amlin zich gemeld als de aansprakelijkheidsverzekeraar van Neptunus. Werknemer vordert samengevat een verklaring voor recht dat Neptunus in de hoedanigheid van zijn werkgever aansprakelijk is voor het bedrijfsongeval van 10 februari 2015 op grond van artikel 7:658 BW en veroordeling van Amlin of Neptunus tot vergoeding van de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen schade. Amlin en Neptunus voeren gemotiveerd verweer.
Kern van het geschil is de vraag of Amlin en/of Neptunus aansprakelijk zijn voor schade die werknemer stelt te hebben geleden en te lijden als gevolg van het hem op 10 februari 2015 tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden overkomen ongeval. In de eerste plaats wordt vastgesteld dat werknemer een ongeval is overkomen op de werkplek in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voorts is ter zitting gebleken dat partijen het eens zijn over de toedracht. Dat geldt tevens voor de stelling van werknemer dat hij als gevolg van het ongeval schade heeft geleden, aangezien Amlin dat niet heeft betwist. De rechter oordeelt als volgt. Vast staat dat werknemer in de bak van de hoogwerker werkte met verschillende gereedschappen, waaronder de accuboor, die hij nergens anders kwijt kon dan op de grond van de bak als hij ze niet gebruikte. Dat levert een struikelrisico op en in zoverre was de werkplek onvoldoende veilig. De door Amlin en Neptunus gestelde voortdurende aandacht voor orde en netheid op de werkplek, welke aandacht door werknemer op zichzelf niet is betwist, doet er niet aan af dat van een normaal handelende medewerker, die geconcentreerd aan het werk is, niet kan worden verwacht dat hij zich er telkens weer rekenschap van geeft dat er misschien nog een zojuist door hem gebruikt stuk gereedschap op de vloer ligt.
Daarnaast kan eventuele slordigheid van een werknemer niet gelijk gesteld worden aan opzet of bewuste roekeloosheid, wat een grond had kunnen zijn om geen aansprakelijkheid van de werkgever aan te nemen. Daar komt bij dat de risico’s op een ongeval wel degelijk beperkt hadden kunnen worden. Ter zitting is door partijen ook besproken dat sommige hoogwerkers wel een bakje hebben hangen voor gereedschap. Amlin en Neptunus hebben voorts onvoldoende duidelijk gemaakt waarom een gereedschapsriem of een haak om de boor aan de broekriem te hangen of aangepaste werkkleding (met zakken of haken) geen oplossing zouden bieden bij het probleem van rondslingerend gereedschap. Het ligt echter op de weg van Neptunus als werkgever om te bepalen wat de meest veilige werkwijze is en haar werknemers niet alleen uit en te na te waarschuwen voor gevaren, maar ook telkens actief te onderzoeken of er niet toch nog andere methoden zijn om de risico’s die in haar branche optreden te verminderen. Door dit na te laten heeft Neptunus onvoldoende aan haar zorgplicht ten aanzien van werknemer om een veilige werkplek te waarborgen voldaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van werknemer toewijsbaar zijn.