Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/AGC Heerlen B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 15 december 2016
ECLI:NL:RBLIM:2016:11003

werknemer/AGC Heerlen B.V.

Vordering tot loondoorbetaling tijdens ziekte in kort geding deels toegewezen. Loondoorbetaling vanaf oktober 2016 afgewezen, vanwege onvoldoende eenduidigheid medische gegevens werknemer (tegengestelde verklaringen van zowel bedrijfs- als verzekeringsarts).

Werknemer is sinds september 2015 in dienst van AGC Heerlen B.V. (hierna: AGC) in de functie van productiemedewerker. Op 4 januari 2016 heeft werknemer een verkeersongeval gehad, waarbij hij met zijn scooter ten val is gekomen en ten gevolge waarvan hij 5 tot en met 10 januari 2016 niet heeft kunnen werken. Daarna heeft werknemer in februari, maart en juni 2016 eveneens een aantal dagen niet gewerkt. Op 19 september 2016 heeft werknemer zich ziek gemeld wegens klachten die naar zijn zeggen het gevolg zijn van het verkeersongeval. Vanaf die dag heeft hij niet meer gewerkt. Na 23 september 2016 heeft AGC tot op heden geen loon meer aan werknemer betaald. Op 13 oktober 2016 heeft de bedrijfsarts te kennen gegeven dat hij werknemer geschikt acht voor zijn eigen werk. Het UWV heeft, naar aanleiding van het door werknemer verzochte deskundigenoordeel, aangegeven dat door het ongeval een chronisch pijnsyndroom is ontstaan met PTSS en dat multidisciplinaire behandeling nodig is. De verzekeringsarts heeft in zijn deskundigenrapport van 2 november 2016 onder meer te kennen gegeven van mening te zijn dat werknemer onvoldoende aan zijn re-integratie doet. Op 14 november 2016 laat de bedrijfsarts weten dat werknemer (enkel) aangepast werk kan verrichten. Werknemer vordert thans veroordeling van AGC tot betaling van achterstallig loon, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Ter zitting heeft AGC erop gewezen dat werknemer ten tijde van de onderhandelingen over de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst geen gewag gemaakt heeft van enige medische problemen van zijn kant, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Volgens werknemer wist AGC in ieder geval wél van het verkeersongeval en van het feit dat hij medicatie tegen de pijn nam, hetgeen ter zitting door AGC vervolgens niet is betwist. Wat daar ook verder van zij, AGC verzuimt om daar verder consequenties uit te trekken: ze heeft werknemer niet op staande voet ontslagen en heeft evenmin andere rechtsmaatregelen aangekondigd. Dientengevolge dient het ervoor gehouden te worden dat de arbeidsovereenkomst – ook na de ziekmelding op 19 september 2016 – gewoon is gecontinueerd. Dat het vervolgens nog tot 13 oktober heeft geduurd voordat werknemer door de bedrijfsarts is gezien, is een omstandigheid die in beginsel voor rekening van de werkgever dient te blijven en gesteld noch gebleken is dat dat in dit geval niet zo zou moeten zijn. Dit leidt ertoe dat de vordering in ieder geval toewijsbaar is voor zover het betreft het te betalen loon tot en met 13 oktober 2016. De vakantietoeslag is thans nog niet toewijsbaar omdat dit normaal gesproken pas in mei wordt uitbetaald dan wel bij einde dienstverband (hetgeen beide niet aan de orde is). Ten aanzien van het loon vanaf 14 oktober 2016 is in dit kort geding onvoldoende zekerheid over de vraag of de vordering in een bodemprocedure zou worden toegewezen. Daarvoor zijn de voorhanden zijnde (medische) gegevens onvoldoende eenduidig: de bedrijfsarts zegt eerst dat werknemer zijn eigen werk kan doen om daarna te stellen dat hij aangepast werk kan doen. Dit laatste is hem ook door AGC aangeboden, maar werknemer heeft daar geen gebruik van gemaakt. De verzekeringsarts concludeert eerst dat werknemer niet voldoende meewerkt aan zijn re-integratie, om vervolgens in een e-mailbericht van 18 november 2016 (waarvan de status onduidelijk blijft) aan de gemachtigde van werknemer tot een tegengestelde conclusie te komen, een halfuur later gevolgd door een e-mailbericht waarin hij zegt dat werknemer per 14 oktober 2016 niet in staat is ‘zijn werk’ te verrichten. Op die manier is niet met voldoende zekerheid te zeggen of AGC terecht of ten onrechte een loonsanctie toepast op grond van een uitsluitingsgrond ex artikel 7:629 lid 3 BW. De gevorderde loonstroken over september 2016 en oktober 2016 zijn toewijsbaar nu de verplichting daartoe volgt uit de wet, evenwel onder matiging van de gevorderde dwangsom (€ 100 per dag met een maximum van € 500).