Rechtspraak
werkgeefster/werkneemsterRechtbank Gelderland, 24 februari 2016
werkgeefster/werkneemster
Feiten
Werkneemster is sinds 2009 in dienst als winkelassistente. Zij is op 24 augustus 2012 op staande voet ontslagen wegens verduistering van gelden. Werkgever verzoekt werkneemster te veroordelen tot betaling van € 7930 netto ‘aan gestolen geld’.
Oordeel
Allereerst oordeelt de kantonrechter dat het enkele feit dat werkneemster bij (inmiddels onherroepelijk geworden) vonnis van de politierechter is vrijgesproken niet met zich brengt dat in deze civiele zaak het oordeel van de politierechter relevant is. In beginsel heeft te gelden dat werkgeefster de grondslag van haar vordering dient te bewijzen, omdat werkneemster immers betwist dat zij het geld van haar voormalig werkgeefster heeft gestolen, behoudens tegenbewijs. In deze zaak doet zich de uitzonderingssituatie voor, dat wil zeggen dat niet werkgeefster de grondslag van haar vordering moet bewijzen, doch dat het aan werkneemster is om tegenbewijs te leveren, omdat vooralsnog van de juistheid van de grondslag van de vordering van werkgeefster uitgegaan moet worden, behoudens tegenbewijs. Daartoe is onder meer redengevend dat werkgeefster haar vordering heeft gespecificeerd en gedetailleerd heeft uiteengezet waarom het verweer van werkneemster niet opgaat. Op deze gedetailleerde, met stukken onderbouwde grondslag van de vordering van werkgeefster is werkneemster op de comparitie niet ingegaan. Alvorens nader te beslissen vindt verwijzing naar de rol plaats voor akte uitlating tegenbewijs aan de zijde van werkneemster.