Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ING Bank Personeel B.V.
Rechtbank Noord-Nederland, 4 januari 2017

werknemer/ING Bank Personeel B.V.

De premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen moet worden aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening. De wet dwingt er niet toe dat wordt bekeken hoe een dergelijke voorziening achteraf individueel uitwerkt.

Feiten

Werknemer is in dienst bij ING voor 18 uur per week tegen een salaris van € 1471,26 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO ING 2015-2017 van toepassing (hierna: de cao). In artikel 6.4 van de cao is onder meer bepaald: ‘(…) Als het dienstverband wordt beëindigd vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid kom je op grond van de reglementen van de Basispensioenregeling in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidspensioen als aanvulling op je arbeidsongeschiktheidsuitkering en voor een premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen. Deze aanspraken, ook als het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot uitkering komt, worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 673b Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat wanneer deze regeling voor jou geldt, je niet ook nog de transitievergoeding ontvangt.’ Werknemer is arbeidsongeschikt en ontvangt met ingang van 5 juli 2015 een IVA-uitkering, die door het UWV met verkorte wachttijd is toegekend. Na de daartoe verkregen vergunning heeft ING de arbeidsovereenkomst opgezet met ingang van 1 augustus 2016 op grond van volledige arbeidsongeschiktheid die langer dan 104 weken heeft geduurd. ING heeft geen transitievergoeding aan weknemer betaald. Op grond van artikel 6.4 cao heeft ING de opbouw van het ouderdomspensioen premievrij voortgezet. Werknemer verzoekt ING te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 24.673. ING verweert zich.

Beoordeling

De vraag die thans voorligt is of de in de cao genoemde voorziening te kwalificeren is als een in de cao opgenomen aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat er bij een gelijkwaardige voorziening sprake moet zijn van een voorziening in geld en/of natura die het equivalent vormt van hetgeen waarop een werknemer aanspraak kan maken op grond van de wettelijke regeling inzake de transitievergoeding. In het onderhavige geval wordt in de cao bepaald dat de premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen, ook als het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot uitkering komt, moet worden aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening. Daarnaast dient er naar het oordeel van de kantonrechter, anders dan zoals door werknemer is gesteld, niet te worden gekeken naar het (eerste) moment van uitkering van deze vergoeding, maar naar het financiële voordeel dat de premievrije opbouw van het ouderdomspensioen voor de werknemer oplevert. In de wet is geen aanknopingspunt te vinden dat de werknemer direct moet kunnen genieten van de voorziening. De voorziening zoals opgenomen in de cao is naar het oordeel van de kantonrechter collectief gelijkwaardig. De wet dwingt er niet toe dat wordt bekeken hoe een dergelijke voorziening achteraf individueel uitwerkt. Dat de voorziening tot premievrije voorzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen voortvloeit uit de Pensioenovereenkomst is hiervoor geen beletsel. Deze maakt immers, zo blijkt uit hoofdstuk 7 van de cao, integraal deel uit van de cao. Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van een in een cao opgenomen aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening ex artikel 7:673b BW. Op grond daarvan heeft werknemer geen recht op een transitievergoeding en zullen de verzoeken worden afgewezen.