Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Y
Rechtbank Noord-Holland, 16 februari 2017

X/Y

Kwalificatievraag. Arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht?

Feiten

De heer X (hierna: X) is betrokken geweest bij de oprichting in 2002 van een bv. Per 1 januari 2010 zijn alle bedrijfsactiviteiten van die bv overgebracht naar twee nieuwe vennootschappen, waaronder bedrijf Y. X heeft zijn werkzaamheden als operationeel directeur na 1 januari 2010 voortgezet. Op 21 januari 2014 hebben X en bedrijf Y een beëindigingsovereenkomst gesloten ten aanzien van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Op of rond 1 februari 2014 hebben partijen een concept-managementovereenkomst opgesteld. Na 1 februari 2014 is X feitelijk voor bedrijf Y blijven werken. Na 2 juni 2014 hebben partijen verder onderhandeld over de voorwaarden van de managementovereenkomst. Die hebben ertoe geleid dat partijen in januari 2015 een managementovereenkomst zijn aangegaan en hebben ondertekend, gedateerd 1 februari 2014. Op 29 juni 2016 heeft bedrijf Y de managementovereenkomst met ingang van 31 december 2016 beëindigd. X stelt zich thans op het standpunt dat geen sprake is van een managementovereenkomst maar van een arbeidsovereenkomst en vordert doorbetaling van loon.

Oordeel

Het gaat in deze zaak om de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat en zo ja, of bedrijf Y moet worden veroordeeld tot betaling van loon. Naar het oordeel van de kantonrechter is van een arbeidsovereenkomst geen sprake. Partijen zijn op 21 januari 2014 een beëindigingsovereenkomst aangegaan ten aanzien van de destijds bestaande arbeidsovereenkomst tussen partijen, waarbij die arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 februari 2014. Partijen zijn rond die periode in onderhandeling getreden over een managementovereenkomst. X is na 1 februari 2014 blijven werken voor bedrijf Y en is zijn werkzaamheden – anders dan voorheen – op factuurbasis en met btw gaan declareren. Gelet daarop kan niet anders worden geconcludeerd dan dat partijen rond 1 februari 2014 voor ogen heeft gestaan om de bestaande arbeidsovereenkomst te beëindigen en een overeenkomst van opdracht aan te gaan en daaraan is ook op die wijze uitvoering gegeven. In een e-mail van 2 juni 2014 is nadrukkelijk uitgegaan van een managementovereenkomst en niet van een arbeidsovereenkomst. Hieruit volgt dat partijen niet alleen rond februari 2014, maar ook in heel 2014 en in januari 2015 beoogd hebben dat X zijn werkzaamheden verricht op basis van een managementovereenkomst. Partijen hebben na het aangaan van de managementovereenkomst in januari 2015 daaraan ook feitelijk invulling gegeven, doordat X zijn werkzaamheden is blijven factureren met btw en partijen overeenkomstig de in de managementovereenkomst afgesproken arbeidsvoorwaarden hebben gehandeld. X wordt dus niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een schijnconstructie. De kantonrechter weegt in dat kader ook mee dat X gelet op zijn rol in de onderneming en de tussen partijen gevoerde besprekingen over de voortzetting van de arbeidsrelatie en de voorwaarden van de managementovereenkomst niet in een ongelijke of ongelijkwaardige onderhandelingspositie stond ten opzichte van bedrijf Y. Gelet op het voorgaande is de omstandigheid dat X op grond van de managementovereenkomst gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten en dat partijen geen Verklaring Arbeidsrelatie hebben aangevraagd onvoldoende reden voor een ander oordeel. De vordering van X wordt afgewezen.